Op 19 september zal Dorine van Espelo in Utrecht haar dissertatie verdedigen; in tegenstelling tot wat men denkt, werd de achtste-eeuwse Codex epistolaris Carolinus moedwillig opgesteld, en diende de collectie pausenbrieven een ideologisch doel. Dat stelt Van Espelo in haar proefschrift A Testimony of Carolingian Rule. The Codex epistolaris Carolinus as a Product of its Time. Het aanleggen van de collectie hielp destijds om de tumultueuze relatie tussen Keulen en het pausdom in Rome positief te houden. 

In 791 liet Karel de Grote de briefcorrespondentie tussen het Roomse pausdom en het Karolingische hof bundelen in de Codex epistolaris Carolinus (CC). In totaal bevat de CC 99 brieven, voornamelijk van pausen, die verstuurd zijn tussen 730-790.

In haar proefschrift onderzoekt Van Espelo de historische context van de laat-achtste-eeuwse Karolingische collectie van brieven. Deze brieven zijn unieke bronnen voor de pauselijke, Langobardische en Karolingische geschiedenis en worden door veel moderne historici als zodanig gebruikt.

De collectie zelf is echter een ondergeschoven kind in de historiografie, onder andere vanwege de zeer beperkte manuscriptoverlevering – er is slechts één codex uit de latere negende eeuw. Waarom heeft men dit manuscript dan wél laten kopiëren?

Volgens Van Espelo kunnen antwoorden gevonden worden in de tumultueuze relatie tussen Keulen, het pausdom in Rome, en de eeuwige competitie tussen de latere Karolingische vorsten, die druk bezig waren met het vestigen en versterken van hun legitimiteit als heerser uit de Karolingische dynastie.

De belangrijkste conclusie die de historicus trekt, is dat de collectie niet slechts voortkwam uit praktische overwegingen. Ze was eerder een doelbewust samengestelde briefverzameling, die de gedeelde Frankisch-pauselijke historie en steun vanuit Rome voor de Karolingische dynastie moest verhalen. Als zodanig mag de Codex Carolinus met recht een getuigenis van Karolingische heerschappij genoemd worden.

Meer informatie