Oktober 2009: Fabian Stolk over de lotgevallen van een brief van Willem Kloos.

Het manuscript van de maand oktober is geschreven in september, september 1888, om precies te zijn op 25 september 1888, de dag waarop in Engeland de naam van Jack de Ripper bekend werd, een dag voor de geboorte van T.S. Eliot in Amerika. In Amsterdam schreef die dinsdag de 28-jarige dichter Willem Kloos op papier van het café Die Port van Cleve:

O, God, Albert, ’t is verschrikkelijk, maar ik moet het je toch zeggen. Zoek maar geen kamer voor me. Dat kost maar geld, en het zal nu wel gauw uit zijn. ’t Is beroerd, vin je niet. Maar ik kan er net zoo min iets aan doen, als jij. Vaarwel.
Willem.

Dit briefje wordt bewaard in de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam (hs. XLI B7415). Daar krijg je het, natuurlijk, niet zo maar te zien als je daar eens zin in hebt.

De tekst bevat een opmerkelijke aanspreking: ‘O, God, Albert’. De wellicht eerste, maar zeker de laatste keer dat Kloos dat zou doen. Want al op zaterdag 29 september 1888 schreef hij aan Verwey:

Albert, ik kom morgen (Zondag) met den trein van 1u. 9m in Amsterdam voor een paar uur, met een groot vel copie, dat ik gisteren en vandaag geschreven heb. Ik moet je daar noodzakelijk over spreken; ik dacht het eerst alleen te kunnen, maar het gaat niet. Kom mij van den trein halen
tt
Wilem

Met die ‘copie’ zal Kloos doelen op onder andere ‘Het boek van kind en God; een passiespel, dat werd afgedrukt in De nieuwe gids 4 (1888-1889), dl. 1, p. 66-75. Voor Albert Verwey, die door de godgelijke Kloos in zijn brieven spoedig niet meer met ‘Albert’, ‘Beste Albert’ of Liefste Albert’ wordt aangesproken, maar alleen nog met ‘Amice’, is in die gedichten al niet meer de rol van God weggelegd.

De tekst van het briefje uit Die Port van Cleve is te vinden in: Rob van der Schoor en Ilona Brinkman (ed.), Van de liefde die vriendschap heet; briefwisseling Willem Kloos – Albert Verwey 1881-1925 (Nijmegen 2008, p. 107). En ook in: Albert Verwey, Briefwisseling 1 juli 1885 tot 15 december 1888. Bezorgd, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Margaretha H. Schenkeveld en Rein van der Wiel (Amsterdam 1995, p. 525), waar het in een wat ruimere context staat, met direct eronder bijvoorbeeld dit telegram van Frederik van Eeden aan Albert Verwey d.d. 27 september 1888:

Willem is hier, ik vond zijn toestand nog al ernstig. Uitgang dinsdagavond is de schuld. Hein [Boeken] en Wim [Witsen] hadden beter kunnen zorgen. Hij blijft voorloopig hier. Je hoeft niet te komen. Free.

Kloos’ hartekreet is ook te lezen in: Enno Endt, Het festijn van Tachtig; de vervulling van heel groote dingen nabij (Amsterdam 1990, p. 89). Endt citeert het weer uit G.H. ’s-Gravesande (ed.), De geschiedenis van de nieuwe gids; brieven en documenten (Arnhem 1955, p. 177, en niet 187, zoals Endt in een noot op p. 168 noteert).

In die documentaire van ’s-Gravesande krijgt Kloos’ briefje een heel wrange achtergrond op pagina 187. Kloos schreef ruim twee weken later aan Lodewijk van Deyssel een brief, afgestempeld 17 oktober 1888, waarin hij, kennelijk enigszins over de ergste schrik van Verwey’s verloving heen, over deze crisis schrijft en over de gedichten die ze genereerde:

Amicissime,
Ik heb je een zeer interessante geschiedenis mede te deelen. Ik heb gepoogd mezelf om het leven te brengen, ben toen door v. Eeden op een driewieler gezet en heb daarna in vier dagen anderhalf vel mooie verzen geproduceerd, terwijl ik nu als comble met Willem Witsen in Londen samen ga wonen, en daarna naar Japan vertrek.

Zowel bij ’s-Gravesande als bij Schenkeveld & Van der Wiel, als ook bij Van der Schoor & Brinkman staat in Kloos’ briefje van 25 september 1888 inderdaad: ‘vin je niet’, en niet: ‘vind je niet’, zoals Endt noteert. Juist die vreemde, geaffecteerde, immers kunstmatig-spreektaal-achtige, quasi-nesciaanse (avant la lettre) schrijfwijze vind ik opvallend aan deze cri de coeur. Alsof Kloos de uiting van zijn leed – en van leed was hier sprake – toch nog wenst te styleren.

Wie, zoals ik, met uiterst simpele termen, zoekt naar een reproductie van dat briefje, komt tegenwoordig, dat wil zeggen sedert 1 oktober 2009 bedrogen uit.

In eerste instantie lijkt het nog goed te gaan. De zoekmachine van Google (in de afbeeldingen-modus) stuurt me naar het artikel van Andrea Langedoen over ‘Het landelijke conserveringsprogramma Metamorfose’ in Nieuw Letterkundig Magazijn (jaargang 23, nummer 1). Bovenaan de pagina met de vondst staat een thumbnail van de afbeelding van het briefje van Kloos:

Maar in de doorgaans onuitputtelijke literaire vraagbaak die DBNL heet, gaat het vervolgens toch nog mis. De digitale weergave van het artikel van Langedoen is deerlijk verminkt. De plaatjes zijn eruit gehaald. Als je de link aanklikt om de afbeelding op ware grootte te zien, krijg je dit:

Wie in het artikel zelf de link in zo’n verdwenen illustratie aanklikt, krijgt dit te lezen:

Hoewel de DBNL zich steeds inspant om inbreuken op auteursrechtelijk beschermd tekst- en beeldmateriaal te voorkomen, en ook bij onbedoelde inbreuk gewoon is het desbetreffende tekst- en beeldmateriaal op eerste verzoek van de rechthebbende van de website te verwijderen, bestaat momenteel onduidelijkheid over de rechtmatigheid van het gebruik van een deel van het beschikbare beeldmateriaal. Deze onduidelijkheid noodzaakt ons in de praktijk om voorlopig een grote hoeveelheid beschikbare afbeeldingen niet (meer) op de website te tonen, ook afbeeldingen waarvan bij een individuele toetsing zou blijken dat het tonen in de DBNL op geen enkele wijze een inbreuk is op de rechten van enige rechthebbende. Wij beschouwen deze situatie als uiterst ongewenst, maar zien op dit moment geen andere mogelijkheid om zo veel mogelijk zeker te stellen dat wij geen onbedoelde inbreuken plegen.

Schande! Dat briefje van Kloos moet je werkelijk zien, hoe goed en foutloos ook de uitgave waarin een transcriptie ervan is opgenomen. Zonder afbeelding is het niet ten volle te waarderen, niet als kattebelletje, maar vooral niet als uiting van uiterste zielepijn. Het doet nu mijn ziele pijn dat de DBNL zo grof geamputeerd door het leven verder moet.

Gelukkig heeft de brievenuitgave van Van der Schoor & Brinkman wel een foto van het briefje (p. 108). Daar kan je zien dat Kloos inderdaad ‘vin je niet’ schreef, zonder ‘d’. Maar belangrijker: je ziet dat Kloos met hand of mouw, de wanhoop nabij (of aangeraakt door de inhoud van een glas of glazen) over het laatste woord vòòr de ondertekening is gegaan. Het wanhopig ‘Vaarwel’ heeft daardoor de dramatische toets van geplengde tranen gekregen (ik kan nog net de neiging onderdrukken deze zin af te sluiten met een uitroepteken).

Fabian R.W. Stolk

18 oktober 2009