Mei 2010: ‘Het Huwelijk’ van Willem Elsschot bestaat op 7 mei precies honderd jaar. Rotterdam, de bakermat van het gedicht, viert feest. Peter de Bruijn huivert.

Niet alleen Antwerpen viert dit jaar uitgebreid feest rondom Willem Elsschot, ook in Rotterdam staan er grote dingen te gebeuren door toedoen van mijnheer Van Tilborgh. De voorzitter van het Willem Elsschot Genootschap heeft nauwe connecties aangeknoopt met de havenstad, waar dit jaar herdacht wordt dat Alfons De Ridder er honderd jaar geleden neerstreek en schrijver werd.

Ik wist er al van maar nu stond het ook in de krant. In juli komt er een heuse tentoonstelling over de Rotterdamse jaren van Elsschot, zo las ik – bij mijn schoonouders, haast ik erbij te zeggen – in het Algemeen Dagblad van 6 mei.

In dezelfde krant waren bijna twee pagina’s gewijd aan ‘de bekendste zinsnede uit de Nederlandstalige poëzie’, op de dag precies ‘100 jaar geleden opgeschreven in de Snellinckstraat’. Burgemeester Aboutaleb, advocaat Inez Weski, modeontwerper Marlies Dekkers, ster Fatima Moreiro de Melo, dichter Jules Deelder en schrijver Sander de Kramer mochten vertellen wat de gevleugelde regels ‘Tussen droom en daad…’ anno 2010 nog te zeggen hebben.

Het gaat me nu niet direct om de (soms ietwat plichtmatige) antwoorden van deze Rotterdamse grootheden, maar eentje wil ik u toch niet onthouden. Inez Weski: ‘Sinds dit gedicht werkt het echtscheidingsrecht gelukkig zodanig dat dergelijke dromen kunnen worden omgezet in meer eenvoudige juridische actie ter separatie, uit het hier beschreven beknellende en gedoemde huwelijk.’

Willem Elsschot, begin jaren dertig

Voor de rubriek ‘Manuscript van de maand’ wil ik het hebben over iets anders. Voorafgaand aan de uitspraken van Aboutaleb c.s. staat namelijk een inleidend tekstje over de handel en wandel van Elsschot in Rotterdam, gelardeerd met foto’s. Een hedendaagse foto van de gedenkplaat op het woonhuis in de Snellinckstraat, een historische foto van Elsschot (overigens niet uit 1910 maar uit het begin van de jaren dertig) en een reproductie van ‘Het Huwelijk’.

Om deze reproductie is het mij te doen. Wat moet mijn schoonmoeder hiervan denken? Dat dit het gedicht is zoals Elsschot het in de Snellinckstraat heeft opgeschreven? Er staat geen onderschrift en bronvermelding bij (zoals bij de twee andere foto’s) en oppervlakkig gezien zou het voor de gemiddelde AD-lezer best voor een authentiek document door kunnen gaan, gezien het gelinieerde blaadje, de perforatiegaten, de sierlijke schrijfletter (oké, wel erg regelmatig, maar goed) en de ondertekening ‘Rotterdam, 7 mei 1910’.

‘Het Huwelijk’ volgens het AD.

De meeste lezers, zoals mijn schoonmoeder, zullen er vermoedelijk niet eens bij stilgestaan hebben, maar ik vraag mij af: waarom plaatst een krant naast twee echte foto’s opeens zo’n Photoshop-nepperd? Voor de andere foto’s hebben ze ook moeite gedaan (voor de verkeerde jaren dertig-foto zijn ze zelfs bij het Letterenhuis geweest) en met minder inspanning dan al dat gephotoshop hadden ze het echte handschrift van ‘Het Huwelijk’ kunnen afbeelden.

‘Het Huwelijk’ volgens Willem Elsschot (klein beetje gephotoshopt)

Tekstueel klopt er ook weinig van. De tekst zoals het AD die weergeeft is – zoals u kunt zien – niet de versie van 7 mei 1910, noch die uit een van Elsschot’s eigen Verzen-bundels of uit zijn Verzameld Werk uit 1957, laat staan uit de recente editie van het Volledig of Verzameld Werk. De tekst staat in de huidige spelling, zonder de door Elsschot ook nog in 1957 gekoesterde naamvals-n (‘den tijd’, ‘den baard’, ‘den weg’, ‘vervaarlijke’ aanblik’) en met een paar andere kleine afwijkingen zoals een ontbrekende komma (na ‘doorkloven’) of accent (op ‘tòch’).

Ook hier zal de gemiddelde krantenlezer niet van wakker liggen, maar ook hier geldt: waarom drukt het AD een zelf geknutselde tekst af terwijl de geautoriseerde versies voor het oprapen liggen? De afgedrukte ondertekening ‘Rotterdam, 7 mei 1910’ moet weliswaar de indruk wekken dat we hier met een authentieke versie van honderd jaar geleden te maken hebben, maar in feite is het een neptekst anno 2010.

Nu kom ik op een heikel punt. Waarom maak ik me hier zo druk om? Er zijn toch wel ergere misstanden, ook in editie- en notenland? Ik zal het maar zeggen: ik huiver omdat ik indirect medeplichtig ben. En dat zit zo: door toedoen van dezelfde mijnheer Van Tilborgh van het Willem Elsschot Genootschap schreef ik vorig jaar als tussendoortje Alfons De Ridder in Rotterdam of de geboorte van Willem Elsschot, en dat boekje werd ongewild een van de aanleidingen voor de grote dingen die nu op stapel staan.

En er is meer: begin juni mag ik met Arnon Grunberg op de radio praten over Elsschot en Rotterdam (op locatie), het boekje is zelfs genomineerd voor een Rotterdamse prijs en bij die tentoonstelling schijn ik ook te mogen opdraven. En nu alvast dus die pagina’s in de krant. Ik hou mijn hart vast voor wat komen gaat. Ik bedoel: het is mooi dat een tussendoortje zoveel aandacht genereert – dezelfde krant wijdde in het verleden welgeteld vier regels aan elf delen Volledig Werk –, ik hoop alleen maar dat ik straks wél met de echte Arnon Grunberg op de radio ben…

Peter de Bruijn