September 2010: Hoe Willem Frederik Hermans een creatieve impasse overleefde laat Peter Kegel zien aan de hand van het oermanuscript van De donkere kamer van Damokles, de roman die deze maand in een nieuw deel van de Volledige Werken verschijnt.

Een boek is pas de moeite waard wanneer er een oertekst van bestaat. Tot die wat al te gemakkelijke conclusie kun je zomaar komen als je als editeur Hermans’ meest vermaarde romans De donkere kamer van Damokles (1958) en Nooit meer slapen (1966) bestudeert. Beide boeken hebben een fragmentarisch overgeleverde, maar misschien juist daarom wel extra tot de verbeelding sprekende ontstaansgeschiedenis, en van De donkere kamer van Damokles bestaat zelfs een echte oertekst: een manuscript van bij elkaar ruim zeventig pagina’s. Hermans schreef die eerste aanzet voor wat later zijn beroemdste roman zou worden in een dummy van een Van Oorschot-uitgave van Multatuli’s Woutertje Pieterse.

Alleen al het begin van dat oermanuscript is fascinerend. Helemaal bovenaan de eerste pagina noteerde Hermans de titel van zijn novelle in wording: ‘Een overgevoelige natuur’. Die titel werd direct verklaard op de eerste pagina, waar Hermans bovendien zijn op dat moment nog naamloze ik-personage introduceerde. Maar, blijkbaar ontevreden met deze opening van het verhaal, haalde Hermans de pagina in zijn geheel door, waarschijnlijk al bij de voltooiing van de bladzijde: het moest anders. Misschien zou hier moeten staan: opnieuw anders, want rafelranden in de marge wijzen erop dat er nog een voorafgaande pagina is geweest, die uit de band is gescheurd.

Na de doorgehaalde pagina begint het verhaal opnieuw. Het is een verhaal met al behoorlijk veel herkenbare elementen uit het eerste deel van De donkere kamer van Damokles: de oorlog is vijf dagen oud en de ik-verteller, wiens vader is overleden, drijft een sigarenwinkel. Daar woont hij ook en zijn moeder woont bij hem in; op de bovenverdieping wonen studenten. Weliswaar bevindt de sigarenwinkel zich niet, zoals in het boek, in Voorschoten maar in Leidschendam en is de ik-verteller niet alleen getrouwd maar tevens vader van twee kinderen. De vader is niet vermoord door de moeder maar heeft zich jaren eerder ‘tijdens de aan de oorlog voorafgegane malaise’ verhangen.

Maar dat zijn kleine verschillen bij wat zich ook in het vervolg aandient als een vroege versie van een uiteindelijk klein maar cruciaal onderdeel van De donkere kamer van Damokles. De ik-verteller, die verderop in het manuscript Osewoudt blijkt te heten, beschrijft zijn optreden als burgerwacht tijdens de eerste oorlogsdagen. Hij doet verslag van een bezoek van soldaten aan zijn sigarenwinkel, waarbij hij kennis maakt met een zekere Jagtman, voor wie hij een filmpje moet ontwikkelen. Bij een tweede bezoek van Jagtman aan de winkel signaleert Osewoudt de sprekende gelijkenis tussen Jagtman en zichzelf: ‘En toen zag ik wat hij twee dagen eerder al had gezien: wij waren werkelijk precies even groot en even breed. Zelfs onze gezichten leken op elkaar.’ Osewoudt verstopt het uniform van Jagtman en krijgt van hem nog eens twee (naar later blijkt waardeloze) films om te ontwikkelen. Bij een nieuwe ontmoeting vraagt Jagtman Osewoudts hulp bij een voor enkele dagen later geplande aanslag in Haarlem, die in het manuscript gedetailleerd wordt beschreven. Na de aanslag lukt het Osewoudt niet meer om met Jagtman in contact te komen. Hij besluit de eerste film van Jagtman te ontwikkelen, en wordt daarbij lastig gevallen door zijn moeder, waardoor een foto met Jagtman en twee vriendinnen bij het adres Kleine Houtweg 32 zwart wordt. Osewoudt gaat hierna op zoek naar Jagtman en reist naar het Legmeerplein in Amsterdam. Maar op dat adres blijkt de voorafgaande nacht een bom te zijn gevallen. Wat daarbij met Jagtman is gebeurd is niet duidelijk.

Tot zover de overeenkomsten tussen manuscript en roman. Verschillen zijn er natuurlijk ook. Om te beginnen het feit dat ‘Een overgevoelige natuur’ ná de oorlog , door een terugblikkende ik-verteller, wordt verhaald: ‘Nu ben ik kaal, en wat er van mijn haar over is, is grijs.’ En minstens zo opvallend : er is nog geen spoor van Dorbeck in de novelle. Ook andere personages hebben namen die afwijken van de namen die Hermans in de uiteindelijke tekst van de roman zou gebruiken, vaak ook blijven ze in het manuscript nog naamloos. Heel vreemd is dat laatste trouwens niet, want namen van personages vulde Hermans vaak pas in een laat stadium in,[i] en zover is het bij ‘Een overgevoelige natuur’ nooit gekomen. Het manuscript, met drieënveertig beschreven rechterpagina’s en bijna dertig linkerpagina’s met aanvullingen, doorhalingen en aantekeningen, bleef onvoltooid: nadat Hermans had beschreven hoe – enkele maanden na de gebeurtenissen op het Legmeerplein, inmiddels is het februari 1941 – een zekere ‘juffrouw van Dalen’ zich meldt in Osewoudts sigarenwinkel met een bericht van Jagtman, volgen nog maar enkele pagina’s. Naar aanleiding van het bezoek van juffouw van Dalen krijgt Osewoudt ruzie met zijn vrouw, die meer over het meisje lijkt te weten, iets waarvoor Osewoudt tracht een logische verklaring te vinden. En bij die poging van Osewoudt tot reconstructie achteraf houdt het manuscript, na een laatste, doorgehaalde zin, abrupt op, direct gevolgd door de mededeling: ‘geschreven voorjaar 1952. Rest vergeten.’

Die mededeling, hoewel later toegevoegd, staat er als betrof het de onvermijdelijke uitkomst van het schrijfproces, alsof Hermans tijdens het haastige schrijven al bang was zijn greep op het verhaal te verliezen en daar ook inderdaad, en bijna letterlijk, mee vastliep. Dat haastige, gejaagde voorkomen van Hermans’ handschrift blijkt onder andere uit het herhaaldelijk doorstrepen van korte, kernachtig geformuleerde zinnen, om die meteen weer te vervangen door meer in detail uitgewerkte passages. De veronderstelling dat Hermans al schrijvend verstrikt raakte in de complicaties die het verhaal met zich meebracht wordt versterkt door het het feit dat, kort voor de fatale opmerking ‘Rest vergeten’, gebeurtenissen uit het verhaal dubbel worden verteld.

Maar het handschrift laat ook nog iets anders zien. Tussen de doorhalingen, correcties en aanvullingen is er één kleine notitie die verstrekkende gevolgen zou hebben: bij de beschrijving van het bezoek van ‘Juffrouw van Dalen’ aan de sigarenwinkel van Osewoudt voegde Hermans op de linkerpagina een potloodaantekening toe: ‘Hier enige nieuwe moorden etc. inlassen. Telkens komt iemand zich legitimeren met een foto. Op ’t laatst geeft hij het pakje weer aan juffrouw van Dalen.’

Hermans verschafte zich met deze cruciale aantekening een uitweg uit de impasse waarin de novelle was geraakt. Daarmee bevat het manuscript een voor de ontstaansgeschiedenis van De donkere kamer van Damokles heel belangrijke creatieve impuls. Het belang van de aantekening voor Hermans zelf blijkt ook uit de voortzetting van het manuscript op de allerlaatste pagina, dus ná zijn notitie ‘Rest vergeten’. Daar maakte Hermans een begin met het vervolg van het verhaal: in de winkel van Osewoudt verschijnt een zekere Kolbak, die zich met behulp van een foto legitimeert: ‘Hij beweerde dat hij in Engeland was geweest en hier contact moest opnemen met ‘‘sneeuwpop’’ en ‘‘gasmasker’’. Zelf identificeerde hij zich met de foto van Jagtman op de motorfiets, die een van de foto’s was geweest uit het pakje dat ik aan juffrouw van Dalen had meegegeven.’

Anderhalve zin verder breekt het manuscript in de dummy definitief af, maar Hermans is op een later moment met de uitwerking van dit idee verder gegaan. Veel daarover is bij gebrek aan bronnen onbekend. Maar begin 1954, een moment overigens dat weer een ander cruciaal stadium in het ontstaan van de roman markeert, omdat Hermans op dat moment ook de openingshoofdstukken van De donkere kamer van Damokles heeft bedacht, is Hermans er overduidelijk in geslaagd de ‘nieuwe moorden etc.’ hun plaats te geven in de roman: ‘Het nieuwe boek wordt hoogst sensationeel. De hoofdpersoon is als zevenmaandskind geboren in een po. Naderhand adviseert hij zijn moeder hoe zijn vader te vermoorden. Vader dood, volgt hij hem op in diens sigarenwinkel. Hij speelt, tijdens de bezetting een hoogst bloeddorstige en somtijds dubieuze rol.’ [ii]

‘Alleen handschrift, doorhalingen en vlekken trekken mijn aandacht.’ De formulering is van Hermans zelf, uit de ‘Preambule’ bij de verhalenbundel Paranoia, [iii] maar geldt zeker voor de editeur: nauwkeurige lezing van vroege, vaak onvolledige kladversies levert belangrijke informatie op over het ontstaan van een literair werk en over de werkwijze van de auteur daarbij. Het manuscript ‘Een overgevoelige natuur’ (waarin nog veel meer te ontdekken valt) biedt alleen al met deze ene kleine aantekening zicht op een heel belangrijk moment in de ontstaansgeschiedenis van De donkere kamer van Damokles. Daarnaast geeft het manuscript ook informatie over het ritme van de latere roman, over de structuur en compositie, over de open plekken daarin , en geeft het inzicht in kleinere en grotere inconsequenties.

Van Hermans is bekend dat hij ontstaansmateriaal en vroege versies van zijn romans en verhalen als het kon vernietigde. Het manuscript ‘Een overgevoelige natuur’ bleef dan ook alleen door een gelukkig toeval bewaard. Bij zijn verhuizing van Haren naar Parijs in 1973 verkocht Hermans een deel van zijn bibliotheek, waarbij hij de dummy van Woutertje Pieterse aanzag voor een gewoon boek. Het belandde bij een antiquariaat, waar het werd verkocht zonder dat verkoper en koper wisten dat het Woutertje Pieterse-boek een dummy was met daarin een eerste aanzet van Hermans’ beroemdste roman. Pas in 2004 werd het ontstaan van de oerversie bekend, toen het manuscript ter veiling werd aangeboden bij veilinghuis Bubb Kuyper in Haarlem.[iv] Het kon worden aangekocht door het Letterkundig Museum, waardoor de editeurs van Hermans’ Volledige Werken kunnen beschikken over deze fascinerende voorversie. Waren er maar meer van dit soort dummy’s.

Peter Kegel

Noten
[i] Zie daarvoor bijvoorbeeld het kladtyposcript van Ik heb altijd gelijk en het manuscript van ‘Dokter Klondyke’, beide beschreven op www.wfhermansvolledigewerken.nl. terug naar tekst
[ii] Zie hiervoor ook de Commentaar bij Willem Frederik Hermans, Volledige Werken, deel 3, p. 718. terug naar tekst
[iii] Willem Frederik Hermans, Volledige Werken, deel 7, p. 215. terug naar tekst

[iv] Zie hierover ook het webartikel van Annemarie Kets.