Zekerheid kan wetenschap niet altijd bieden. Joke Roelevink en Mart van Lieburg reageren op de recente ‘onomstotelijke’ vaststelling dat Willem van Oranje zijn beroemde woorden nooit heeft kunnen uitspreken.

Zekerheid kan wetenschap niet altijd bieden. Onderzoekers in de alfawetenschappen hebben daar al mee leren leven. Anderen gaat het soms wat moeilijker af. Dat blijkt wel uit de uitzending van Blauw Bloed (EO) van 31 maart 2012. Daarin werd ‘onomstotelijk’ vastgesteld dat Willem van Oranje meteen dood was na de schoten van Balthazar Gerards. De prins zou zijn beroemde laatste woorden waarin hij God smeekte om medelijden met hemzelf en met zijn arme volk, nooit hebben kunnen uitspreken. Een spindokter had ze de wereld in gestuurd en sindsdien worden ze klakkeloos herhaald.

c

Het programma was gebaseerd op onderzoek van het in forensische lasertechniek gespecialiseerde bedrijf Delftech, in samenwerking met museum Het Prinsenhof. De conclusie van de technische en de medische onderzoekers in hun rapporten onder de titel Cold Case was glashelder. De prins stierf onmiddellijk. Dat wees de baan van de kogels in het lichaam van de prins wel uit. Maar voor die rechtlijnigheid moest wel de vertaling van het in het Latijn gestelde autopsierapport van twee Delftse stadsdokters worden meegebogen. Daar valt volgens de onderzoekers te lezen dat een deel van het hart werd weggerukt, want dat is hier volgens hen de echte betekenis van ‘diaphragma’. Alles is duidelijk. Alleen is het jammer dat die Delftse artsen in 1584 ook mondeling verslag kwamen uitbrengen aan de Staten-Generaal. In het Nederlands. En daar spraken zij onbekommerd over beschadiging van het diafragma of middenrif en de maagkrop. Over het hart geen woord. In hun schriftelijke rapport hadden ze al vastgesteld dat er verder geen belangrijke organen beschadigd waren.

Er zitten nog wel meer kanten aan de zaak dan het Delftse onderzoek heeft belicht. Het lijkt er op dat er maar één kogel doel heeft getroffen. Kon je na de knallen van de schoten nog wel wat horen? Is het waarschijnlijk, zoals de onderzoekers menen, dat Willem van Oranje met zijn gezin in het gastenverblijf at en niet in de grote eetzaal? Kortom, is een goede reconstructie eigenlijk nog wel mogelijk?

Het hier gepresenteerde onderzoek is niet uitputtend. We hebben geen panklare oplossingen, voornamelijk vraagtekens, beschouwingen en mogelijkheden. Die zullen weer nieuwe vragen oproepen. Want we denken dat Willem van Oranje nog wel gesproken kan hebben, ook al staat dat niet vast.

Dr Joke Roelevink, senior onderzoekster van het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, boog zich over de historische bronnen.

Prof. dr Mart van Lieburg, hoogleraar medische geschiedenis Erasmus MC (Erasmus Universitair Medisch Centrum) en UMCG (Universitair Medisch Centrum Groningen), Bibliothecaris KNMG (Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst) laat zijn licht schijnen over de medische kant van de zaak.
Met dank aan:
D.C. (Dick) Busman, chirurg (auteur van: Gastroduodenal surgery, in: W. Gillison en H. Buchwald (red.), Pioneers in Surgical Gastroenterology (TFM Publishing Ltd, 2006)
A. (Anno) van der Tol, longchirurg
Prof.dr. G.J. (Gert-Jan) Kleinrensink, hoogleraar anatomie Erasmus MC
Prof.dr. L. (Louw) Feenstra, emeritus hoogleraar KNO, Erasmus MC

 

Wat gebeurde er allemaal in de ‘Moordhal’?
Joke Roelevink

Op 10 juli 1584 is Willem van Oranje met zijn familie aan tafel gegaan. Behalve zijn vrouw Louise de Coligny en zijn vijf dochters was ook zijn zuster, de weduwe van de graaf van Schwarzburg, van de partij. Een burgemeester van Leeuwarden, Rombout Uylenburgh, werd ook uitgenodigd na een zakelijk gesprek van de prins. Voor de deur stonden twee hellebaardiers.

Eén prinsesje is mogelijk eerder uit de eetzaal vertrokken. Toen de maaltijd afgelopen was, tussen één en twee uur, stond de prins nog wat na te praten met de burgemeester en kwamen enkele militairen hem nog wat vragen. Bij het verlaten van de zaal gingen Louise de Coligny en de gravin voorop. De prins volgde en bij de deur namen de hellebaardiers hem tussen zich in. Waarschijnlijk liepen de aanwezige jonge pages en de misschien ongeveer twintigjarige stalmeester Jacques de Malderé vlak voor hem uit. Achter de prins kwamen de jonge prinsessen. Maria, de oudste dochter van Willem en ooggetuige, schrijft: “en présence de toute sa guarde et ceulx de sa maison”, dus in bijzijn van heel zijn lijfwacht en zijn hof.

In de hal stond tenminste één andere persoon, Balthazar Gerards. Hij had zich maanden eerder al bij het hof van de prins gemeld als arme Franse Hugenoot, wiens vader was vermoord. Hij werd vertrouwd, maakte als bode van de prins een reis en stond op het punt dat nu weer te gaan doen. Daar had Balthazar een paspoort voor nodig. Dat was meteen zijn voorwendsel om de prins aan te spreken. Het hofpersoneel kende hem en niemand vond het vreemd dat hij in de hal bij een pilaar op de prins stond te wachten. Dit was een gebruikelijk moment om hem aan te spreken.

Balthazar Gerards had intussen een zogenaamd radslotpistool gekocht, dat meer kogels achter elkaar kan afschieten. Hij stak het onder zijn riem en pakte het later van onder zijn wijde mantel. Eerst werkte hij zich langs een van de schildwachten en reikte over het hoofd van een van de pages heen. Daarna duwde Balthazar het wapen tegen de maag  (“contre l’estomac”) – een wijds begrip maar in ieder geval vlak tégen het lichaam van de prins. Zo vertelt de moordenaar het althans. Gerards was zo trots op zijn daad dat hij er op stond eigenhandig een bekentenis te schrijven. Op de maag schieten was ook de veiligste manier met de moeilijk hanteerbare wapens van die tijd, waarbij je niet kon weten of het hart daadwerkelijk zou worden geraakt.

Louise de Coligny en de gravin van Schwarzburg stonden al op de trap toen de prins daar bijna was aangeland. Op dat moment schoot Balthazar. Een getuige uit hofkringen schrijft in een heel vroeg stadium al aan de broer van de prins, Jan van Nassau, dat stalmeester De Malderé voor de getroffen prins ging staan en hem vastgreep, zodat Willem niet meteen in elkaar zakte.

In de commotie die ontstond, had de prins nog naar de moordenaar gewezen. Daarna zei hij enkele woorden, die alleen De Malderé kan hebben gehoord. Deze is inderdaad ook de enige die heeft geclaimd te weten wat de prins zei. Dat kan volgens een medisch deskundige best, omdat een deel van het lawaai van de schoten door kleding en de vele omstanders zal zijn geabsorbeerd. Verder word je van een knal vooral verdoofd aan het oor  aan de kant van de geluidsbron. Het andere zal daar minder last van hebben. De vraag of iemand de prins nog had kunnen horen na de knal, hebben de moderne Delftse onderzoekers zich echter niet gesteld, dus we weten niet hoeveel decibel het nagebouwde pistool opleverde.

Uiteindelijk kon prins Willem ook met hulp van De Malderé niet meer blijven staan en werd hij op zijn rechterzijde in de schoot van de gravin van Schwarzburg gelegd. Zij was inmiddels op de trap gaan zitten of gevallen. Zij vroeg haar broer of hij zijn ziel aan God beval, waarop hij ja zei. Daarna heeft hij niet meer gesproken en na enige tijd is hij overleden.

Tot zover de getuigenverklaringen en de gebeurtenissen in hoofdlijnen. Balthazar Gerards wist aan de hellebaardiers te ontkomen, maar botste buiten tegen een page op en werd later van de stadsmuur getrokken toen hij er bijna overheen was geklommen. In het kader van zijn rechtszaak voerden twee stadsartsen, niet de lijfartsen van de prins, een schouw op Willems lichaam uit. Balthazar Gerards werd bij de verhoren aan tortuur onderworpen. Men probeerde er achter te komen welke opdrachtgevers en handlangers hij had. De moord zelf had hij immers al bekend.
Een paar dagen later is de moordenaar op gruwelijke wijze terechtgesteld op de Markt van Delft.

 

Was Willem van Oranje in staat nog iets zeggen? Het medische verhaal.
Mart van Lieburg

Het hoeft niet te verbazen dat de medische kant van de moord op Willem van Oranje goed is gedocumenteerd. Niet alleen was hij een beroemd man, bij overlijden door een misdrijf werd het lichaam niet zelden geschouwd en maakte men daar rapporten van. In het geval van de prins is sectie verricht door de twee stadsdokters van Delft, Pieter van Foreest en Cornelis Buyssen. Vooral de eerste was een medicus van naam in zijn tijd.

Het verslag zelf is bewaard door de familie van de prins en het werd eerder gepubliceerd in het oorspronkelijke Latijn, met een vertaling van de hand van Arthur Eijffinger. De Delftse onderzoekers vonden die vertaling niet stroken met hun eigen bevindingen en meenden daarom op fantasierijke wijze te moeten vertalen. Bovendien hebben zij hun resultaten niet vergeleken met het mondelinge verslag in het Nederlands dat de twee artsen op de dag na de moord uitbrachten aan de Staten-Generaal. Hieruit blijkt dat de oude vertaling van het rapport correct was.

Niettemin is het goed, nog eens naar de bevindingen van de beide medici te kijken. Zij steunden op de anatomisch-fysiologische en chirurgische kennis die destijds voorhanden was. Voor die kennis is te rade gegaan bij het werk van Andreas Vesalius over de anatomie (De humani corporis fabrica libri septem, 1543) en zijn navolgers Juan Valverde (Anatomie, oft levende beelden vande deelen des menschelicken lichaems, 1568) en Volcher Coiter (Externarum et internarum principalium humani  corporis partium tabulae, 1573); voor de ‘fysiologie’ bij Jean Fernel (in de geannoteerde paralleltekst uitgave door John M. Forrester, 2003); voor de schotwonden bij de rijke chirurgische literatuur van die tijd (voor de borstwonden uitputtend samengevat door Carl Mayer in: Tractatus de vulneribus pectoris penetrantibus, 1823) i.h.b. de algemene werken van Petrus Sylvius (Tfundament der medicinen ende chyrurgien, 1540) en Johannes Tagaultius (Der chirurgijen instructie, 1557), en voor de medische vaktermen bij de belangrijkste medische woordenboeken, zoals van Steven Blankaart.

Naar de beschrijvingen is al eerder gekeken in het licht van de moderne wetenschap. Nu kan dit opnieuw gebeuren vanuit de modernste inzichten. De Delftse onderzoekers hebben geëxperimenteerd met een nagebouwd radslagpistool. Dit leidde tot de conclusie dat het inderdaad krachtig genoeg was om door een lichaam heen te schieten en inslagen in de muur te veroorzaken. Van die laatste zijn er in de hal in het Prinsenhof twee.

De resultaten van de schietproeven en de mogelijke baan van de kogels door het lichaam, op basis van computeranimatie, werden gelegd naast de Latijnse tekst van het sectierapport van destijds.
Zo kwam de vraag aan de orde of de term ventriculus cordis bestaat, kennelijk bedoeld als opstap naar de volgende, wat dan wordt bedoeld met het os ventriculi . Dit is op zich al niet logisch, maar de conclusie ‘dat de toegang tot het hart was afgescheurd’ houdt medisch geen steek. Het zou gaan om het rechter ventrikel.

Volgen we nu de tekst op de voet, aan de hand van de belangrijke passages:
invenimus sclopeto parvo traiectum, et amplum vulnus factum’‘.
Vertaling Delft: ‘wij constateerden dat een klein schot was ingeslagen en een flinke wond veroorzaakt had’.
Er staat echter dat men de passage of doorgang heeft gevonden van een schot met een klein geweer, een pistool, en dat door het schot een grote wond is ontstaan.
In het verslag aan de Staten-Generaal: “.. hebben verclaert dat den scheut es inghegaen”

in sinistra parte thoracis, paulo inferius papilla tribusque ab ea digitis vergens, ad latus sinistrum
Vertaling Delft: ‘in het linkergedeelte van de borstkas, vlak onder de tepel en daarvan drie vingers verwijderd, ter linkerzijde’
In het verslag aan de Staten-Generaal: “aen de slincker zyde, dry vingheren beneffens den tepel van den borste, omtrent een groot strootbreet neer waerder dan de tepel staet”.
Deze Nederlandse tekst geeft een preciezere locatie: drie vingers (ca 6 cm) naast de tepel, een strobreed (ca 0,5 cm) naar onderen. De doorboring van de vijfde rib geeft anatomisch houvast.

perrupta quinta costa, pulmone’
Vertaling Delft ‘[een doorboorde] vijfde rib, long’.
In het verslag van de Staten-Generaal: “deur de vyfde ribbe, ende es voorts ghepasseert deur de longhe”.

diaphragmatis parte membranea et carnea’
Vertaling Delft: ‘het vliezige deel van het tussenschot en het spiergedeelte’.
Simpeler: het vliezige (peesachtige) en vlezige (spierachtige) deel van het middenrif (diaphragma).
Verslag aan de Staten-Generaal: “daernaer deur de dunste membraneuse pertye van het middelrift oft diaphragma”.
Dat het verslag aan de Staten-Generaal de locatie beperkt tot de ‘dunste membraneuse pertye’ kan verband houden met de waarneming dat verwonding van juist dit onderdeel van het diafragma ongeneeslijk waren. Tagaultius (die het woord zenuw nog synoniem gebruikt voor pees) schrijft dat ‘de wonden van diaphragma gantsch ongheneselijck [zijn] ende besondert als sy in de zenuachtighe partye van het diaphragma ontfanghen worden, want aldaer is het diaphragma sonder bloet […]’. Ook bij Sylvius vindt men die opvatting: ‘[De wond] door die substancie van dyafragma, dwelcke ooc stervelijc is, ende aldermeest ist in die velachtige side’.

unaque oris ventriculi non exigua portione abrupta’
Vertaling Delft: ‘dat tevens een niet gering gedeelte van de maagingang was afgescheurd’.
In het verslag aan de Staten-Generaal: “ende van daer deur den crop van den maghe”.
Os ventriculi is maagmonding, en beslist niet de ‘ingang hartkamer’, zoals het Delftse onderzoek stelt. Er is een maagingang en een maaguitgang. Beide beide heten os ventriculi, maar de uitgang is beter bekend als de pylorus. Het Nederlandse woord maagkrop betreft de maagingang (ook stomachus genoemd, vgl. het Engelse stomach). Tagaultius spreekt over ‘orificium oft in den mont van den ventriculus’. De verwarring met het hart zou te maken kunnen hebben met de dubbele betekenis van een geheel ander woord, namelijk cardia. Dat is, Blankaart citerend, in de eerste betekenis het hart (als geheel), en in de tweede betekenis maagkrop (‘Vocatur etiam sic stomachus, sive sinistrum aut superius ventriculi orificium’). In de huidige medische terminologie zou van maagfundus (fundus ventriculi) worden gesproken, terwijl in de vroeg-moderne anatomie het begrip fundus zich beperkte tot een deel (‘de grond’) van de galblaas, urineblaas en baarmoeder.

atque ita exitus est factus ad sinistram’
Vertaling Delft: ‘en dat als gevolg hiervan een doorgang was ontstaan naar links’.
In het verslag aan de Staten-Generaal komt een dergelijke passage niet voor.
Dit kan beter worden vertaald met uitgang dan met doorgang.

quasi contiguam spinae dorsi partem inter septimam et octavam costam non sine magna utriusque allesione’
Vertaling Delft: ‘als het ware grenzend aan de wervelkolom tussen de zevende en achtste rib, waarbij de beide ribben zwaar gekwetst waren’
Verslag aan de Staten-Generaal: “ende alsoo deur de sevenste ende achtste ribbe, met quetsinghe der selver, uutghecomen over de slincker zyde, hert aen de spina dorsi oft paternoster van ’t rugghebeen”.
Twee complementaire teksten: het Latijn noteert de doorboring náást de wervelkolom of ruggegraat (spina dorsi), dus zonder beschadiging van de wervels met alle neurologische gevolgen van dien zoals in de literatuur van tijd uitvoerig per beschadigde wervel is beschreven, en vermeldt vervolgens de beschadiging van de zevende en achtste rib. Het gebruik van het woord ‘allesione [=allisione]’ is veelzeggend (met dank aan prof. dr. Henk Nellen voor zijn hulp), omdat het kan wijzen op een afketsing van de kogel, hetzij van de bovenkant van de achtste rib naar de onderkant van de zevende rib, hetzij van de onderkant van de zevende rib naar de bovenkant van de achtste rib.

cum duobus foraminibus quam minimo distantibus intervalle, quorum alterum altero maius erat
Vertaling Delft: ‘met twee openingen vlak naast elkaar, de ene iets groter dan de andere’
Verslag aan de Staten-Generaal: “met twee gaten met interstitie van een half stroot breede, wesende deen grooter dan dander”.
Uit de voorgaande passage zou men moeten besluiten dat hier nog steeds sprake is van de beschadiging van de beide ribben. Dat de kogel het lichaam op twee plaatsen zou verlaten hebben lijkt onlogisch.

Venis interim arteriisque et nervis quamplurimis etiam maioribus intus eadem violentia disruptis’
Delftse vertaling: ‘Dat intussen de aderen, slagaderen en ook het merendeel der belangrijkste spieren waren opengereten’.
Dit moet zijn: ‘Dat intussen de slagaderen, aderen en ook het merendeel der belangrijkste zenuwen waren verscheurd’.
Het verslag aan de Staten-Generaal meldt deze gegevens niet.
Voor mij is volstrekt onduidelijk waarom er in de Delftse vertaling voor is gekozen om ‘nervis’ met spieren te vertalen! De vertaling ‘pezen’ is taalkundig mogelijk, maar voor de thorax c.q. het hypochondrium niet aangewezen. Een zenuw (en trouwens ook een spier) wordt niet opengereten: verscheurd of nog eenvoudiger, beschadigd, lijkt me een beter woord.

unde sanguine thoracem celeriter opplente’
Delftse vertaling: ‘en dat zich van hieruit de borstkas snel met bloed vulde’.
Bedoeld wordt: uit de kapotte bloedvaten in de thorax.

Paulo post bis primum invocato paucis verbis Dei nomine, mortuus concidit‘.
Delftse vertaling: ‘Korte tijd hierna riep hij tweemaal met enkele woorden de naam des Heren aan, alvorens dood ineen te zakken’.

Omnes autem totius corporis reliquae partes externae pariter et internae, nobiles aeque atque ignobiles, tam illae quae actionibus vitalibus et naturalibus quam quae animalibus serviunt, longe sanissimae’
Delftse vertaling (met correctie van de komma’s): ‘Overigens werden alle andere lichaamsdelen, de uitwendige zowel als de inwendige, en de edele evenzeer als de niet-edele, en zowel die welke de levens- en natuurlijke functies als die welke de geestelijke functies dienen, in kerngezonde toestand bevonden’.
Wil men in de medische denkwereld van Foreest en zijn collega stadsdokter blijven, dan moet hier – in het bijzonder voor de passage over ‘functies’ – naar het werk van Jean Fernel worden verwezen. De vertaling van deze passage moet zijn: ‘lichaamsdelen […] welke de vitale en natuurlijke als die welke de dierlijke functies dienen’.

Mijn conclusie op grond van het bovenstaande en na consultatie van de genoemde experts is dat Willem van Oranje is overleden aan de bloeding als gevolg van het schot door de linker long, welk schot tijdens de bijna horizontale passage door de borstholte het hart niet heeft geraakt, maar dorso-lateraal heeft gepasseerd. Die verwonding en de gevolgen daarvan hebben de Prins nog voor enkele minuten de gelegenheid geboden om iets te zeggen, zij het met verzwakte stem, omdat alleen nog met de rechter long lucht langs de stembanden kon worden geperst.

Medisch-historisch zijn nog drie relevante zaken te noemen. Ten eerste is er de eerdere aanslag op de Prins (zie o.a. M.A. van Andel, Willem van Oranje als patiënt, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 77 (1933) 2041-2045), waarbij sprake is van een ernstige nabloeding en ook slikklachten. Het is mogelijk dat dit een pathologisch-anatomische verandering heeft gegeven bij de ‘maagkrop’. Dat dit consequenties heeft voor de beoordeling van de dodelijke verwonding uit 1584, is niet waarschijnlijk. Ten tweede is er de mogelijkheid van (tijdelijke) gehoorschade bij de omstanders door het pistoolschot, wat het ‘beluisteren’ van de Prins moet hebben bemoeilijkt. Ten derde moet men ervan uitgaan dat de gewraakte zin die de Prins zou hebben gesproken meerdere inspiraties (geschat op vijf) vereist met een totale tijdsduur van ongeveer een halve minuut. Die tijd is, gelet op het letsel, ruim voldoende beschikbaar geweest.

 

Verzonnen of gezegd? Een kwestie van vertrouwen
Joke Roelevink

In juli 1584 was het druk in Delft. De militaire omstandigheden hadden de bestuurders gedwongen het onbeschermde dorp Den Haag te verwisselen voor de ommuurde stad Delft. Zo kwam het dat Willem van Oranje in het Prinsenhof verbleef, met zijn Raad, zijn gezin en zijn hofpersoneel. Maar ook de Staten-Generaal en de Staten van Holland vergaderden daar of op het stadhuis.

Slechts één persoon kan de laatste woorden van Willem van Oranje kan hebben gehoord, zijn jonge stalmeester Jacques de Malderé. Deze was net van hofjonker tot die nieuwe functie bevorderd en hij zou nog verder carrière maken aan het hof. Niemand anders heeft verklaard dat hij of zij de prins God heeft horen smeken om medelijden voor hemzelf en zijn onderdanen. Francis Walsingham meldde op basis van berichten van zijn geheime agenten aan koningin Elisabeth van Engeland dat Willem tot verdriet van alle aanwezigen niet meer had gesproken.

Tussen deze twee polen hebben alle historici zich sinds de moord bewogen. Al in de tijd zelf geloofden Rooms-katholieke schrijvers dat Willem niets had gezegd. De calvinisten daarentegen zagen in de woorden van de prins het bewijs dat hij niet als een ketter was gestorven en dat hij ondanks de groeiende kritiek aan de kant van het volk stond. In recente boeken kiezen Lisa Jardine  voor de eerste en Olaf Mörke voor de tweede optie. Op eigen bodem vond Koenraad Swart het “geenszins onaannemelijk” dat de woorden waren uitgesproken, want eerder had de prins zich ook zo uitgelaten. Inderdaad waren de uitdrukkingen “mijn arme volk” of  “mijn arme onderdanen” al heel lang schering en inslag in de kringen van Willem. Dat hij in God geloofde en er van overtuigd was dat hij van Diens genade afhankelijk was, is nooit betwist.

De Malderé is dus de enige bron geweest. Als hij de woorden heeft gehoord, spreekt het vanzelf dat iedereen die min of meer gelijkluidend heeft overgenomen. Omgekeerd kan een spindokter van het hof alles de wereld in hebben gebracht. De hofpredikant L’ Oyseleur de Villiers is dan met stip de beste kandidaat. Hij was een goede diplomaat en betrokken bij de officiële pamfletten die na de moord verschenen. Het is zeker zo dat de hoven destijds propaganda voerden en dat Willem van Oranje zijn dynastieke belangen altijd hoog hield. Is De Malderé dan onder druk gezet iets te verklaren?

Je zou je voorstellen dat in beide gevallen de woorden in beide gevallen dezelfde weg hebben gevolgd. De Raad van de prins vergaderde meteen na de aanslag in het Prinsenhof. Daarna gingen de raadsheren verslag uitbrengen aan de Staten van Holland en die weer aan de Staten-Generaal die op het stadhuis bijeenkwamen. Intussen waren in het Prinsenhof brieven aan Jan van Nassau opgesteld. Vervolgens gingen de Staten-Generaal de andere provincies en de bevriende buitenlandse mogendheden inlichten. Het is niet verwonderlijk dat telkens dezelfde uitspraak van de Prins in de berichten terugkeert, in het Nederlands, het Frans en het Duits.

Maar er is iets eigenaardigs aan de hand. In eerste instantie lijkt de Nederlandse vertaling of versie, in één zin, de overhand te hebben gehad. In de hoofdtekst van de resolutie van de Staten-Generaal van 10 juli 1584 na de noen staat dat de prins “in het vallen”, dus stervende, geroepen heeft: “Mijn God ontfermpt U mijnder ende Uwer erme ghemeynte”. In de marge heeft Cornelis Aerssens, die ook elders op de bladzijde als vervangend griffier kleine wijzigingen heeft aangebracht, deze tekst onderstreept (en dat betekende destijds vaak doorgehaald) en in de marge gezet: Mon Dieu, ayez pitié de mon ame, Mon Dieu ayez pitié de ce pauvre peuple”. Twee zinnen! Hij meldde precies die woorden ook aan zijn werkgever, de stad Brussel, waar hij nog pensionaris was alvorens griffier van de Staten-Generaal te worden. Hij voegde er aan toe dat de prins eerst tamelijk luid sprak, maar de laatste twee woorden erg zacht had gezegd.

Er zijn kennelijk stadia in de overlevering geweest. Het eerste verslag aan Jan van Nassau heeft het over “Ach Gott, erbarm dich meiner unnd des armenn Volcks”. Ook het eerste, haastige pamflet, Copie wt Delft, sluit hierbij aan: “Och Heere, zijt my genadich ende beschermt mijne arme gemeynte”. De resolutie van de Staten van Holland, helaas alleen in een later afschrift bewaard, houdt het bij één zin, nu in het Frans: “Mon Dieu, mon Dieu, ayez pitié de moy et de ton pauvre peuple”.

Pas in de brief die de raadsheren van de prins, nog steeds op 10 juli, aan Jan van Nassau schreven, komen de twee zinnen voor: “Mein Godt erbarm dich meiner und sey mir gnedig, mein Godt sey diesem armen volck genedig”. Dat is dus de versie die Aerssens later aan het besluit van de Staten-Generaal heeft toegevoegd en die tevens te lezen staat in een brief van Maurits op twaalf juli. Ook het latere officiële pamflet heeft deze gevolgd. Maria, de oudste dochter van de prins, meldde op 17 juli in een brief naar Duitsland ook de twee zinnen: “il est mort incontinent apres avoir dit ces parolles, Mon Dieur ayé pitié de mon ame, et un peu après, Mon Dieu, ayé pitié de ce pauvre peuple”.

De aaneengesloten Nederlandstalige versie lijkt het eerst in omloop te zijn geweest. Daarna volgt die met de twee zinnen. Inhoudelijk verschillen ze overigens nauwelijks. Er zijn dus verschillende mogelijkheden. Men kan De Malderé nog eens rustig hebben gesproken toen hij weer een beetje tot zichzelf was gekomen en daarna uit piëteit jegens de prins exact de juiste woorden hebben opgeschreven. Of er is een spindokter aan de slag geweest. Maar dan heeft hij het niet handig aangepakt: een succesvolle eerste spin vervangen door een afwijkende. We zullen het nooit weten.

Het blijft dus een kwestie van vertrouwen of de woorden door de prins zijn gezegd. Medisch was het mogelijk. Ook de artsen die het lijk onderzochten, schreven dat de prins nog tweemaal de naam des Heren had aangeroepen. Inhoudelijk lag de uitspraak geheel in de lijn van het leven van Willem van Oranje. En er zijn geen dwingende redenen om aan de juistheid te twijfelen. Maar we zullen het nooit zeker weten.

 

Waar kwam de prins vandaan en wat vertellen de kogelgaten?
Joke Roelevink

Het onderzoek Cold Case heeft onder andere de bouwkundige kant van de zaak onderzocht. In de hal waarin de moord plaatsvond, bevinden zich kogelgaten, laag in de muur, vlakbij de trap naar boven. De kogelgaten zelf blijken in een oud stuk metselwerk te zitten. Een opluchting voor het Prinsenhof want daar waren nu telkens weer vragen over gerezen. Alleen, een oude muur wil nog niet zeggen dat de gaten en de plek authentiek zijn.

Het bouwkundige onderzoek leidden ook tot een nieuwe veronderstelling. Tot nu toe werd aangenomen dat Willem uit de grote eetzaal kwam, aan de overkant van de hal. De nieuwe gedachte is, dat hij aan de kant van de trap een deur uit kwam, die toegang gaf tot het gastenverblijf. Deze deur heeft daar vroeger gezeten en is weggehaald tijdens een latere verbouwing. Bewijs dat het deze deur was, is niet aangevoerd. Het blijft een veronderstelling.

Voor de reconstructie van de gebeurtenissen lijkt dit echter op het eerste gezicht een gemakkelijker uitgangspunt. De prins liep dan vanuit die deur in een of twee stappen naar de onderste trede van de trap en werd van links aangevallen. Het verklaart de plek van de kogelinslagen, vlak naast de trap. Omgekeerd heeft Balthazar Gerards dan wel heel snel moeten handelen toen de prins naar buiten kwam. En dat was helemaal niet zo gemakkelijk met een onhandig wapen, al werd het niet met kruit, maar met vonken tussen haan en rad ontstoken.

De oude opvatting dat de prins uit de grote eetzaal kwam, de hal overstak en tussen de pilaren door  naar de trap liep, heeft ook zijn goede kanten. Het zou een heel gedrang bij dat kleine stukje muur tussen gastenverblijf en trap zijn, als alle handelende personen daar verzameld waren. Het ligt meer voor de hand dat ze over de hal verspreid stonden. De moordenaar kon zich bij deze langere wandeling rustiger op het belangrijkste moment voorbereiden. Hij moet dan hebben gewacht tot de prins dichtbij de trap was en ook nu van links hebben aangevallen.

De verdwenen deur leidde naar een ruime kamer van het gastenverblijf van het Prinsenhof. De deur aan de andere kant van de hal gaf toegang tot de grote eetzaal, die grensde aan de keuken. Het is dus de vraag, of de prins, die op 10 juli 1584 alleen met zijn gezin en een tamelijk onbeduidende, toevallige bezoeker, de maaltijd gebruikte, genoegen nam met een gastenverblijf als eetgelegenheid. Hoven waren ook toen al op protocol gesteld. Vanuit wat wij van hofcultuur weten, ligt deze oplossing niet voor de hand. Volgens de Delftse onderzoekers zou het personeel dan in de eetzaal de maaltijd hebben gebruikt. Dat is de omgekeerde wereld, al is ook in dit geval niets helemaal zeker.

En dan de kogelgaten zelf. Het is al langer bekend dat ze door de eeuwen heen groter en groter waren geworden door het nieuwsgierige en misschien bijgelovige gepulk van toeristen. Er moest niet voor niets glas voor worden gezet. Delftech heeft uitgezocht of het mogelijk was met een radslotpistool door een lichaam heen te schieten en daarna nog gaten in de muur te veroorzaken. Het bleek te kunnen, al bestond het resultaat eigenlijk meer uit platte, brede en ondiepe inslagen. Maar het onderzoek vermeldt niet of daarbij gekapte loden kogels zijn gebruikt. Dat maakt alles uit, want loden kogels waren naar verhouding zacht en vervormden snel.

Het interessante blijft, dat die kogelgaten erg laag zitten, lager dan je zou verwachten als iemand in borst en maag is geschoten. Wel in een oud stuk muur, wel waar de prins ongeveer heeft gestaan, met een voet op de trap, maar toch. Als de vloer vroeger al lager heeft gelegen, dan was het niet veel, want er liggen gewelven onder. De trap zelf, hoewel in de negentiende eeuw vernieuwd, ligt op de oude plek.

Alle bronnen spreken over drie kogels die Balthazar Gerards in zijn radslotpistool had. Maar het was bepaald geen moderne miltrailleur. Nu spreekt het sectierapport van Van Foreest en Buysen over één schot, dat er in twee stukken uit kwam. Dan blijven er twee schoten over, als Balthazar toch nog gelegenheid heeft gehad verder te vuren. Want de weggeduwde hellebaardier kan hem intussen best een klap op zijn arm hebben verkocht, waardoor de overige twee schoten laag terecht kwamen. Wel gevaarlijk voor de andere aanwezigen! Daarover zeggen de bronnen echter niets. Misschien zijn de kogelgaten toch ietsje later in de muur geschoten? De concièrges van het Prinsenhof hebben er in ieder geval van oudsher veel aan verdiend. Wéér zoiets dat we nooit zeker zullen weten!

 

Verder lezen:
Weblinks naar de editie Resolutiën der Staten-Generaal, 1583-1584:
blz. 655 met de passage over het overlijden van Willem
blz. 655 met het rapport van de medici

Op deze website zijn verder nog te vinden:
De briefwisseling van Willem van Oranje
Correspondance de Guillaume le Taciturne, prince d’ Orange par M. Gachard
Archives du maison d’ Orange

zie ook:
www.prinsenhof-delft.nl

Literatuur:
R. Fruin, “De oude verhalen van den moord van Prins Willem I” in: Verspreide geschriften, deel III Historische opstellen (’s-Gravenhage, 1901) p. 65-117.
H.L. Houtzager, “Enkele medici rond de prins van Oranje en het postmortale onderzoek van de prins” in: Vereniging  “Oranje-Nassau Museum. Jaarboek 1984, p. 85-101.
L.J. van der Klooster, “ Drie gelijktijdige berichten over de moord op prins Willem van Oranje” in: Vereniging  “Oranje-Nassau Museum. Jaarboek 1984, p. 37-83.
E.O.G. Haitsma Mulier en A.E.M. Janssen, Willem van Oranje in de historie 1584-1984. Utrecht, 1984.
Lisa Jardine (The awful end of Prince William the Silent. The first assassination of a head of state with a handgun, Londen, 2005).
H. Klink, Opstand, politiek en religie bij Willem van Oranje 1559-1568. Heerenveen, 1997.
H.W. van Leeuwen, “Tussen twee poorten. Impressies van reizigers naar en door Delft, 1500-1850” in: Delfia Batavorum. Historisch Jaarboek voor Delft, 2002, p. 61-98.
Olaf Mörke, Wilhelm von Oranien (1533-1584). Fürst und “Vater” der Republik, Stuttgart, 2007.
K.W. Swart, Willem van Oranje en de Nederlandse Opstand, 1572-1584. Den Haag 1994.

2 reacties op “Zweeg Willem van Oranje na het schot?”

  1. Peter Boot says:

    Ter aanvulling: op http://www.historici.nl/Nieuws/Actueel/zweegwvo wordt door Joke Roelevink en verschillende historici over een aantal aspecten van het onderwerp verder gediscussieerd.

  2. Peter Boot says:

    Een andere aanvulling op de discussie: Forensisch patholoog Frank van de Goot beschouwt de dood van Willem van Oranje vanuit forensisch pathologisch perspectief. Zie http://www.huygens.knaw.nl/de-dood-van-willem-van-oranje-vanuit-een-zuiver-forensisch-pathologisch-perspectief/. Ook hij concludeert dat woorden als ‘onmogelijk’ of ‘uitgesloten’ in deze zaak niet van toepassing zijn.