Duizenden handschriften met talloze varianten: het Nieuwe Testament is misschien de grootse uitdaging voor de tekstwetenschap. David Parker’s Textual Scholarship and the Making of the New Testament wordt besproken door Wido van Peursen.

 

Dit boek bevat een bewerking van de Lyell Lectures die Parker in mei 2011 in Oxford gegeven heeft. Het geeft een inleiding in de tekstkritiek en tekstgeschiedenis van het Nieuwe Testament die ook toegankelijk is voor hen die zich niet specifiek met dit corpus hebben beziggehouden.

Textual scholarship and the making of the new testament

Specifieke uitdagingen in de tekstkritiek van het Nieuwe Testament zijn de grote hoeveelheid handschriften (ca. 5.600 Griekse tekstgetuigen, naast duizenden handschriften van de Latijnse vertaling, citaten bij kerkvaders, e.a.), de gigantische aantallen tekstvarianten (in een case studie van Johannes 18: gemiddeld 30 varianten per vers), en het alomtegenwoordige verschijnsel van contaminatie, dat bijvoorbeeld de bouw van een Lachmaniaans stemma onmogelijk maakt.

In Parkers betoog speelt het onderscheid tussen “werk” (b.v. het Johannes-evangelie), “tekst” (de vorm waarin het werk verschijnt in de afzonderlijke manuscripten), en “document” (b.v. een manuscript) een belangrijke rol. Het “werk” is het interessegebied van de lezer, exegeet of historicus, de “tekst” die van de tekstcriticus en het “document” die van de kunsthistoricus of paleograaf. Echter, het werk bestaat slechts in teksten, en teksten bestaan slechts in documenten. Helaas wordt dit in het gebruik van edities of vertalingen vaak vergeten.

Parker houdt vast aan het concept van een “Initial Text” (de oudste tekst voor zover die beschikbaar is op basis van analyse van de handschriften), maar benadrukt dat deze tekst niet gelijkgesteld mag worden met de “oorspronkelijke” tekst (“the authorial fallacy”). Evenmin vallen “het werk” en “de Initial Text” samen, want de eerste omvat volgens Parker alle vormen waarin de tekst zich voordoet.

Een kritische editie moet in Parkers visie toegang geven tot “het werk”, en daarom niet alleen een reconstructie van de Initial Text geven, maar ook het verhaal van de ontwikkeling van de tekst vertellen. Digitale middelen bieden daartoe geheel nieuwe perspectieven. Electronische edities (zoals die van het Johannes-evangelie), online samenwerking (b.v. in de Workspace for Collaborative Editing), digitalisering van handschriften (zoals de Codex Sinaiticus), digitale handschriftenverzamelingen (zoals in de Virtual Manuscript Room) en online beschikbare transcripts (zoals de New Testament Transcripts van het Institut für Neutestamentliche Textforschung [INTF]) bieden geweldige mogelijkheden om dit verhaal van de tekst te vertellen. Al deze middelen bij elkaar maken het voor het eerst in de geschiedenis mogelijk een Editio critica major van het NT te maken. Dat betekent voor Parker: een editie die een reconstructie biedt van de Initial Text op basis van een systematische vergelijking van alle beschikbare tekstgetuigen, met een kritisch apparaat dat zoveel mogelijk het tekstmateriaal levert dat de gemaakte keuzes onderbouwt, en een verantwoording van alle keuzes die de uitgevers van de tekst gemaakt hebben op ieder punt waar sprake is van tekstvariatie.

Een consequentie van Parkers onderscheid tussen “werk”, “tekst” en “document” is zijn visie dat een “Nieuwtestamentisch handschrift” als zodanig niet bestaat. We hebben afzonderlijke teksten, in documenten die doorgaans slechts een deel van het NT bevatten (b.v. de evangeliën), en vaak ook andere geschriften. De lijst met NT manuscripten van het INTF laat zien dat een definitie van “nieuwtestamentisch manuscript” problematisch is, dat men niet goed raad weet met amuletten, ostraca en inscripties die nieuwtestamentische passages bevatten, en dat een consistente systematische ordening van het materiaal uiterst ingewikkeld is. Het gebruikelijke onderscheid tussen papyri, majuskels, minuskels en lectionaria is verwarrend, omdat het gebaseerd is op elkaar niet uitsluitende categorieën, nl. materiaal, schrift en inhoud.

In zijn discussie over methoden om de relaties tussen handschriften te bepalen besteedt Parker veel aandacht aan de Münster Methode, ook wel de Coherence-Based Geneaological Method genoemd. Deze methode werkt met volledige transcripties van tekstgetuigen en probeert in een aantal test passages de textual flow te achterhalen op basis van een selectie van varianten waarin de richting van de tekstontwikkeling onmiskenbaar is. Deze worden gebruikt om de relaties tussen teksten in kaart te brengen. Doordat deze methode uitgaat van afzonderlijke varianten, kan het ook op adequate wijze omgaan met contaminatie, anders dan methoden die complete teksten of teksttypen als uitgangspunt hebben. De voor een mens onmogelijke taak om alle handschriften vervolgens op alle varianten te vergelijken kan wel met de computer uitgevoerd worden.

Dit alles bij elkaar levert een compact, helder overzicht van methoden van tekstkritiek, specifieke problemen in de tekstkritiek van het NT, een terugblik naar manuscripten en edities en een vooruitblik naar de teksteditie van de toekomst. Omdat op gebied van het NT veel in beweging is, met name in de toepassing van IT in de ontwikkeling van nieuwe methoden, is dit een lezenswaardig boek voor iedereen die geïnteresseerd is in tekst- en editiewetenschappen. Dit boek is niet alleen informatief en helder geschreven, maar ook bijzonder fraai vormgegeven.

 

Wido van Peursen

Hoogleraar Oude Testament, Vrije Universiteit Amsterdam

 

David Parker, Textual Scholarship and the Making of the New Testament. Oxford:Oxford University Press, 2012.

Comments are closed.