Het schrijven van een literatuurgeschiedenis gaat niet over één nacht ijs. Zes jaar deed Frits van Oostrom dan ook over het schrijven van Wereld in woorden, een vuistdik boek over misschien wel de meest onoverzichtelijke ‘middeleeuw’ van de Lage Landen: de veertiende.

Een eeuw waarin de heldhaftige dertiende-eeuwse ridderverhalen naar de achtergrond verdwenen en de rederijkers hun intrede nog niet hadden gedaan. Een eeuw waarin de steden opkwamen en bijna de halve Europese bevolking een ‘Zwarte Dood’ stierf, er burgeroorlogen uitbraken en men regelmatig te kampen had met koudegolven en hongersnood. Wereld in woorden werpt nieuw licht op deze duistere periode, waarin er naast vrees ook hoop bleef bestaan. Op meeslepende wijze en met veel inlevingsvermogen neemt Van Oostrom zijn lezer mee een wereld in die tot nu toe vooral ver van huis leek te zijn, langs alle gruwelen maar ook langs alle literaire juwelen die in die mysterieuze eeuw thuishoren.

Wereld in woorden is het vervolg op Stemmen op schrift (2006), een literatuurgeschiedenis over de periode tot 1300. Beide boeken maken deel uit van de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, een zevendelig overzicht van de Nederlandstalige literatuur van de middeleeuwen tot nu. Van Oostrom is een van de twaalf auteurs die meewerkt aan het door de Taalunie geïnitieerde project. De vraag die bij een dergelijk grootschalig letterkundig project om de hoek komt kijken is altijd: voor wie moet men schrijven? Voor een gering aantal collega-neerlandici of voor een breed publiek van liefhebbers? Van Oostrom koos duidelijk voor de laatste groep, en niet zonder vruchtbaar resultaat: met Stemmen op schrift werd hij genomineerd voor de AKO Literatuurprijs en exemplaren van Wereld in woorden gaan nu al als warme broodjes over de toonbank. Dit wil niet zeggen dat Wereld in woorden geen academische waarde bezit. Recente ontdekkingen en nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn verwerkt in een doorlopend verhaal en regelmatig worden suggesties voor vervolgonderzoek aangedragen. Vóór alles wil Van Oostrom de eenzijdigheid van veertiende-eeuwse literatuurgeschiedschrijving – zoals het zwarte beeld dat Barbera Tuchmann van deze eeuw schetste – doorbreken.

Wereld in woorden behandelt niet enkel bekende auteurs en klassiekers, maar wil een volwaardig overzicht van het literaire klimaat van de eeuw bieden. Dat moet geen gemakkelijke opgave zijn geweest, aangezien de veertiende eeuw een eeuw van verandering en variatie is. De diversiteit van teksten in het handschrift-Van Hulthem, de ‘Ark van Noach’ onder de handschriften (p. 12), representeert de expansie van bestaande genres in de veertiende eeuw, net als het gevarieerde Gruuthuse-handschrift. Zonder dit laatstgenoemde Brugse handschrift ‘zou de Nederlandse literatuurgeschiedenis er beduidend bleker uitzien.’ (p. 536) Niettemin gaat de explosie van de Middelnederlandse letterkunde gepaard met het vervagen van het verschil tussen hoge en lage cultuur. Valt de grens tussen literaire en niet-literaire teksten dan nog te trekken? Op een afstand van ruim zeshonderd jaar is een scheiding tussen wat als literatuur werd beschouwd en wat niet meer niet altijd aan te brengen. Geschriften zonder literaire waarde kunnen ons echter veel vertellen over het leven en de taal van de middeleeuwers. Door het betrekken van culturele aspecten in zijn panorama wordt Van Oostroms literatuurgeschiedenis tot een ware cultuurgeschiedenis verheven.

Van Oostrom duikt in het leven van Jacob van Maerlant en Lodewijk van Velthem, van de Antwerpse bestuursambtenaar Jan van Boendale en de mysticus Jan van Ruusbroec, maar ook in dat van minder bekende auteurs als de anonieme ‘Bijbelvertaler uit 1360’ en de dominee-dichter Augustijnken. Naast bekende Mariamirakelen, de abele spelen en het Egidiuslied krijgen de praktische artes (vakkundigheden), volkstalige geschriften over geneeskunde en chirurgie, sproken, berijmde gebeden en tegeltjeswijsheden een prominente rol toegewezen. Het nadeel van zo’n brede overzichtsbenadering is dat ook oninteressante geschriften de revue passeren, zoals de alchemistische abracadabra-documenten uit het Weense handschrift waarvan Van Oostrom zelf al aangeeft dat ‘het niet zo vreemd [is] dat het zo’n eenzaam boek gebleven is’ (p. 96).

Een goede literatuurgeschiedenis bestaat niet uit een simpele opsomming van historische feiten, maar vereist ook verbeeldingskracht van de literatuurhistoricus. Dat Van Oostrom over deze gave beschikt, blijkt wel uit zijn bespreking van de Rijmkroniek van Holland, een werk van een anonieme schrijver dat de geschiedschrijver Melis Stoke als tweede auteur voltooide. In de tekst spreekt de veertiende-eeuwse klerk de Hollandse graaf Floris V (1254-1296) aan. De handschriften die de Rijmkroniek bevatten, bevinden zich tegenwoordig in de Haagse Koninklijke Bibliotheek, ‘op een boogschot afstand van het Binnenhof dat Floris V en zijn vader bouwden.’ (p. 63) Van Oostroms verbeeldingskracht creëert sfeer: ‘Het valt niet moeilijk in te denken dat de tekst aldaar werd voorgelezen – oorspronkelijk door Melis Stoke zelf? – wanneer de Hollands-Henegouwse graven weer eens in ’s-Gravenhage verbleven.’ De Rijmkroniek sluit af met de versregel ‘Nu seghet amen die den grave mint!’, waarop Van Oostrom zich inbeeldt dat ‘stellig een luid amen galmde door de Ridderzaal.’ (p. 63)

Met treffende vergelijkingen wordt de afstand tussen de middeleeuwer en de moderne lezer overbrugd. Zo kan oorlogsgeschiedschrijver Jan van Heelu voorgesteld worden als een ‘embedded’ oorlogscorrespondent (p. 66) en kunnen de ridderlijke kruistochten, ofwel ‘militaire expedities naar Pruisen’, die zich grotendeels met drank en dans in luxueuze herbergen afspeelden, geassocieerd worden met de après-ski van de moderne wintersport (p. 72, 96). Jan Yperman, de schrijver van de eerste Nederlandstalige chirurgie, is een ‘plastisch chirurg avant la lettre’ omdat hij zijn vakgenoten uitlegde hoe zij bij het snijden een zo klein mogelijk litteken konden achterlaten (p. 106). Verder moeten we ons de optimistische teksten van Jan van Boendale, volgens wie alles mogelijk is als je maar hard genoeg werkt, voorstellen als ‘The American dream, Antwerpen anno 1330’ (p. 157). En de kostbare minnekistjes waarin het populaire maar tragische liefdesverhaal Borchgravinne van Vergi staat afgebeeld, zijn zogenaamde ‘haute couture uit Parijs’ (p. 344).

Van Oostroms passie voor het vak is onmiskenbaar en hij loopt zichtbaar over van enthousiasme wanneer hij een topstuk als de Beatrijs mag behandelen, dat zich volgens hem prima zou lenen voor een verfilming. Beatrijs is het eerste verhaal in de Nederlandstalige literatuurgeschiedenis met een vrouw van vlees en bloed in de hoofdrol en de veertiende-eeuwse schrijver toont op vernieuwende wijze wat er in haar omgaat. Vooral zijn meesterschap over de taal wordt geprezen: ‘Beatrijs [is] geschreven door een echte literator.’ (p. 313)

Dat Van Oostrom zelf ook een ‘echte literator’ is, moge duidelijk zijn. Met een literaire pen en aandacht voor de nationale en internationale geschiedenis weet hij een geheel te creëren, waarin er soms zelfs plaats is voor subtiele verwijzingen naar moderne literatuur. Bijvoorbeeld wanneer het  obscure vervolg op het beroemde Vanden vos Reynaerde wordt behandeld: ‘De tekst loopt leeg uit alle openingen: de monden spuwen vuige taal, en geregeld is er sprake van bloed, zweet, tranen, stank, urine en excrementen. Schoonheid heeft hier haar gezicht verbrand’ (p. 329). Deze knipoog naar Lucebert is niet zonder bijbedoeling. Het modern aandoende Reynaert II – een verhaal dat in zijn eigen tijd zeer populair was en in de achttiende eeuw via een Nederduitse bewerking zelfs Goethe onder ogen kwam – gaat vanwege zijn verschillende vertelperspectieven en zijn nihilistische kijk op taal in de richting van wat we bij het postmodernisme zien. Wie had dit verwacht van een middeleeuws dierenepos? De veertiende eeuw is misschien toch minder ver weg dan we dachten.

Suzanne van der Poel, Huygens ING

Frits van Oostrom, Wereld in woorden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2013, 651 blz. Paperback € 35,– tot 30-04-2013, daarna € 45,– (ISBN 9789035139404), Hardcover € 55,– (ISBN 9789035139398).

Comments are closed.