Eén van de omvangrijkste en meest waardevolle dagboeken uit de Nederlandse geschiedenis is vermoedelijk wel het dagboek van Willem de Clercq (1795-1844). Vanaf zijn zestiende jaar hield deze Amsterdamse zakenman dagelijks een dagboek bij, dat uitgroeide tot een verzameling dagboeken met een omvang van zo’n 30.000 pagina’s. Zijn dagboeken zijn nu onderdeel van de collectie van Stichting Réveil-Archief en worden ondergebracht bij de afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam.

Aan het Huygens ING wordt gewerkt aan een online versie van zijn dagboeken met  transcripties die het handschrift volledig doorzoekbaar maken. Met de recentelijk online verschenen dagboekjaren 1831-1844 zijn de dagboeken nu in hun geheel op de website te zien. Van de delen 1811-1823 en 1825-1826 zijn naast de scans van het originele handschrift transcripties van de teksten te vinden. Momenteel wordt gewerkt aan de transcripties van de dagboekjaren 1824 en 1827-1830. Het Huygens ING streeft ernaar om binnen enkele jaren ook de transcripties van de overige dagboekjaren te voltooien. Dit artikel werpt alvast een blik op de recentelijk online verschenen dagboekjaren.

De dagboeken van Willem de Clercq gunnen ons niet alleen een inkijkje in zijn persoonlijke gevoelens en belevenissen, maar bieden ook een bijzonder perspectief op de politieke, culturele en technologische veranderingen van de vroege negentiende eeuw. De Clercqs aantekeningen bevatten de eerste pennenkrassen uit zijn kinderjaren, maar ook – vanaf het moment waarop De Clercq regelmatig een dagboek bijhield – zijn aantekeningen over het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden en de afscheiding van België, over zijn reis naar Sint-Petersburg in het post-Napoleontische Europa, en over gebeurtenissen in zijn persoonlijke leven, waaronder zijn aanstelling bij de Nederlandsche Handel Maatschappij (NHM) en zijn literaire werkzaamheden.


Willem De Clercq in 1843 (Collectie Réveil-Archief Amsterdam)

Naast zijn maatschappelijke en literaire betrokkenheid, maakte ook zijn religieuze leven De Clercq tot een bijzonder man. Rond zijn vijfentwintigste sloot hij zich onder invloed van de bekeerde joodse dichter Isaäc da Costa (1798-1860) aan bij het orthodox calvinisme. Samen met onder anderen Willem Bilderdijk, Abraham Capadose, Guillaume Groen van Prinsterer en Samuel Iperusz Wiselius behoorden Da Costa en De Clercq tot de voormannen van de Nederlandse tak van het Réveil, een religieuze opwekkingsbeweging die aan het begin van de negentiende eeuw als reactie op het Verlichtingsdenken ontstond. De Clercqs godsdienstige keuze heeft met name vanaf het begin van de jaren 1830 een grote rol gespeeld in zijn leven. In die periode kende hij een voorspoedige loopbaan bij de NHM, maar op persoonlijk vlak belandde hij mede door zijn strenge geloof in toenemende afzondering.

De jaren 1831-1844: benoeming tot directeur van de Nederlandsche Handel Maatschappij

Het begin van de periode 1831-1844 was veelbewogen voor De Clercq. Na in Den Haag zeven jaar lang als secretaris in dienst te zijn geweest bij de NHM, brak in zijn carrière een rumoerige tijd aan. Als gevolg van de Belgische revolutie in 1830 raakte de maatschappij een groot deel van haar aandeelhouders en inkomsten kwijt. De handelsbelangen van de NHM verschoven hierop naar de overzeese gebieden. Het merendeel van de Belgische personeelsleden – onder wie directe collega’s van De Clercq – werd uit de organisatie verwijderd, en de zetel van de maatschappij verhuisde in het najaar van 1831 van Den Haag naar Amsterdam.

Deze verhuizing betekende voor De Clercq een belangrijke promotie: op 5 mei 1831 werd hij aangesteld als directeur van de NHM. Hij keerde met zijn vrouw en kinderen terug naar de stad die hij in 1824 had verlaten toen hij bij de maatschappij in dienst was getreden: ‘Wie had het ooit kunnen denken dat eens uit Amsterdam gegaan, wij derwaar[t]s zouden terugkeeren’, schreef hij in zijn dagboek. ‘Groot is de taak die nu op mij komt.’


De buitenplaats Huis ter Noot aan de Bezuidenhoutseweg waar De Clercq regelmatig kwam (Collectie Gemeentearchief Den Haag)

Vlak voor zijn terugkeer naar Amsterdam bracht De Clercq op paleis Noordeinde een afscheidsbezoek aan koning Willem I, die duidelijk ontevreden was over het vertrek uit Den Haag van de op zijn initiatief opgerichte NHM:

De Koning zeide weinig bijzonders […]. Dit kon men toch echter duidelijk zien[:] dat onze verplaatsing hem niet beviel en dat zij niet uit zijne koker gekomen was. Toen ik naderhand afzonderlijk nog eens bedankte zeide hij ook weinig en vroeg wat nu de juiste dag va[n] mijn vertrek was. Het speet mij wel dat hij niet een enkel hartelijk woord zeide.

Ook De Clercq zag, ondanks zijn promotie, op tegen de verhuizing naar Amsterdam. Hoewel hij had moeten wennen aan Den Haag, had De Clercq de hofstad inmiddels in zijn hart gesloten. Hij had daar dan ook een ruime vriendenkring opgebouwd. Bij zijn vertrek noteerde hij een kort overzicht van zijn Haagse vrienden: dat waren er liefst 43.

Een bloeiende onderneming

In de jaren waarin De Clercq directeur in Amsterdam was, liepen de handelszaken bij de NHM geleidelijk voorspoediger. De maatschappij profiteerde niet alleen van het in 1830 ingevoerde Cultuurstelsel, maar speelde ook goed in op de industrialisatie in de textielnijverheid: door de katoenhandel van de NHM in Nederlands-Indië kwam de Twentse textielindustrie mede op initiatief van De Clercq als volwaardige industrietak van de grond. In de vroege zomer van 1832 bezocht hij veilingen en textielfabrieken in Twente, en schreef hierover een uitvoerig ‘Rapport over eene reize naar de fabrieken in OverIJssel’.

Tijdens zijn inspectiereis ontmoette hij de Engelse katoenfabrikant Thomas Ainsworth (1795-1841), aan wie hij de plannen van de NHM ontvouwde om de bouw van textielfabrieken met stoommachines te stimuleren. Ainsworth adviseerde in plaats daarvan de aanschaf van snelspoelen, die voor de Twentse boeren een aanzienlijk inkomen in de huisnijverheid konden bewerkstelligen. Bovendien was hij bereid in Engeland weefgetouwen aan te schaffen, en Engelse instructeurs mee te nemen die Nederlandse wevers konden opleiden.


Thomas Ainsworth (Collectie Vereniging Oudheidkamer Twente, Enschede)

De NHM honoreerde dit plan: ‘Er is zegen op de weefschool. Mocht ik dankbaar zijn. All is looking well; de zaken gaan vooruit. Hoe gelukkig, dat ik door de leiding Gods dien man [Ainsworth] mocht aantreffen.’ In Goor werd in 1833 de eerste weefschool geopend. Deze had zo’n succes dat voor het einde van 1834 tientallen kleine weverijen in Overijssel, Gelderland en Leeuwarden voor de NHM werkzaam waren.

‘Eindelijk heden bij onze Willem’

Bij zijn werk voor de NHM liet De Clercq zich leiden door zijn geloof. Hij was een voorstander van kleinschalige nijverheid, omdat hij grote fabrieken als schadelijk en geestdodend beschouwde voor de arbeidersklasse. Bovendien poogde hij de orders van de NHM evenredig over verschillende producenten te verdelen.

Zijn sociale betrokkenheid bleek ook uit een brief (gedateerd op 19 april 1841) die De Clercq op persoonlijke titel schreef aan de koning. Hierin pleitte hij voor verhoging van arbeiderslonen, voor afschaffing van de slavernij in de West-Indische koloniën en voor de oprichting van scholen voor de ‘inboorlingen’ op Java.

Deze brief was gericht aan Willem II, die slechts een half jaar eerder als koning was aangetreden. Ten opzichte van Willem I, met wie De Clercq voelde ‘niet veel naar bij tot elkander [te zijn] gekomen’, kwam de nieuwe koning positiever naar voren in De Clercqs dagboeken. Over zijn eerste audiëntie bij Willem II schreef De Clercq: ‘Eindelijk heden bij onze Willem. […] Er was iets van den oud[en] Koning in hem maar toch ook iets geheel anders. Ik gevoelde regt veel voor hem; ik was op mijn aise. Een edel voorhoofd. God zegene hem & zij hem genadig.’ De Clercq vond het alleen jammer dat de nieuwe koning ‘zoo slecht hollandsch spreekt.’

Op 22 maart 1841 werd De Clercq geridderd; een week later was hij een van de genodigden voor een diner bij Willem II. De voorgeschotelde gerechten waren de lange zit duidelijk niet waard, maar deze avond leverde wel een goed contact op met de koning:

Ik sprak veel en at weinig, want het voorgediende was verre va[n] smakelijk en verre beneden een goed[e] burgerpot. […] Hij [de koning] kwam met mij op het Improviseren [het improviseren van gedichten, een in zijn tijd beroemd talent van De Clercq] en zeide dat hij er zeer nieuwsgierig na[ar] was dit eens te horen. […] Ik vind den koning perfect bij de pinken, en er ook zeer gezond uitziende.

De inhuldiging van Koning Willem II in 1840, J.J. Eeckhout (1793-1861) (collectie Koninklijk Huisarchief). Willem de Clercq was bij de inhuldiging aanwezig, op ‘een zeer goede plaats vlak bij de Tribune des Konings […].’ De eedaflegging, die ‘met een zonderling dialect echter met kracht uitgesproken wierd’, beschreef De Clercq als ‘aandoenlijk’.


De inhuldiging van Koning Willem II in 1840, J.J. Eeckhout (1793-1861) waarbij De Clercq aanwezig was (collectie Koninklijk Huisarchief)

Geloof en introspectie

De innovatie die De Clercq bij de NHM teweegbracht en de contacten die hij daar onderhield, stonden in schril contrast met een toenemende introspectie in zijn persoonlijk leven – een aspect dat in zijn dagboeken steeds duidelijker naar voren komt. De Clercq werd in de laatste jaren van zijn leven strenger in zijn geloof, en kwam in toenemende mate in aanraking met een wereld die anders dacht dan hij.

Deze verandering was in een stroomversnelling gekomen ten tijde van De Clercqs terugkeer naar Amsterdam. Daar werd hij lid van de Waals-hervormde Gemeente; niet meer van de Doopsgezinde Gemeente waartoe hij voorheen behoorde. Deze stap betekende een grote breuk; niet alleen met de doopsgezinde broederschap, maar ook met zijn familie. Onder invloed van de gereformeerde predikant Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803-1875) trok De Clercq zich steeds meer terug uit het maatschappelijke en culturele leven.

De Clercq besteedde in zijn dagboeken niet alleen veel aandacht aan zijn religieuze opvattingen; ook meer in het algemeen kregen zijn dagboeken rond 1830 een sterk introvert karakter. De hoge eisen die hij aan zichzelf en aan zijn geloof stelde, weerspiegelden zich in zijn dagboekaantekeningen. Met alleen reguliere notities nam De Clercq geen genoegen meer; hij experimenteerde met nieuwe katernen zoals een ‘geestelijk Dagboek’ en ‘partikuliere annotatiën’, die hij echter vaak onvoltooid liet.

Naar de perfecte vorm voor zijn dagboeken bleef hij jarenlang zoeken. Regelmatig noteerde hij steekwoorden van verschillende herinneringen, die in 1841 resulteerden in een uitgebreid overzicht van zijn voorbije levensjaren. Daarin bleven ook de kleinste details niet onaangeroerd:

Het God zege U & Dieu vous Bénisse bij het fniezen [niezen] nog overal in gebruik […]. Pruiken nog zeer algemeen. […] Laarzen in mijn Jeugd opgekomen, toen nog de mauvais goût, vervolg[ens] laarzen met kappen[,] eindelijk onder de broek. […] Meubels ten tijd[e] d[er] omwenteling [1813-1815] wonderlijk[e] kleuren, ingelegd hout – later zuiver Mahony – formen steeds eenvoudig tot dat hier ook alles weder omsloeg & m[en] nu d[e] Meubel[s] wed[er] grotesq maakt.


‘Veranderingen in zeden & gewoonten.’ Fragment uit dagboek De Clercq.

Deze behoefte tot het aanbrengen van ordening en regelmaat kwam wellicht voort uit gevoelens van onzekerheid en weemoed waarmee De Clercq jarenlang kampte. Naar zijn idee waren deze emoties het gevolg van zijn lichamelijke klachten door een overgevoelig zenuwstelsel. In 1834 schreef hij:

En toch de wereld wordt mij vreemd. Dat physiek gevoel, dat mij hindert, houdt mijne voorbarigheid en trotschheid, die anders gedurig zouden opkomen, terug. Het maakt mij nu en dan mijn leven, dat ik anders zoo idealiseer, moeielijk.

Met name in zijn laatste levensjaren maakte De Clercq een neerslachtige indruk. Regelmatig zocht hij zijn toevlucht tot zijn dagboek:

’s Middags had ik een grote leegte. Ik zag overal in ’t leege. Ook ’t lichaam hinderde. Veel met Caroline [De Clercqs echtgenote] deze dag gesproken. Zij heeft een waarachtige blik. Zij oordeelde dat ik nog te veel buiten het leven was, nog niet genoeg in eenheid met mijne kinderen, dat ik behoefte had om mij uittestorten, doch dit te veel op het papier deed, en dit eene Massa maakte, die mijne kinderen niet zouden durven aantasten. Zij heeft volkomen gelijk.

Vermoedelijk was De Clercqs depressiviteit te wijten aan de strenge leer van Kohlbrugge, in combinatie met zijn eigen emotionele karakter. Hoewel hij ook gelukkige momenten kende, werd hij tot op de laatste dagen van zijn leven getekend door zwaarmoedigheid. ‘Een brief’, schreef De Clercq op 25 januari 1844, ‘verheugde mij. Verder waren de dagen kalm, doch er blijft nog zoo iets dromerigs in alles. Hoe de dag zoo spoedig weg is, weet ik niet.’

Tien dagen na deze woorden te hebben genoteerd stierf De Clercq, volgens een necrologie na ‘een aanval van beroerte’. Zijn dood kwam onverwacht: hij had de pagina’s van de rest van zijn dagboekjaar 1844 al doorgenummerd.

Deze bladzijden vormen het plotse einde van een prachtige historische bron, die niet alleen een getuigenis is van het dagelijks leven in de vroege negentiende eeuw, maar – met name in de recentelijk online verschenen dagboekjaren – ook een bijzonder egodocument vormt van een diepgelovig man.

Frederiek ten Broeke, Huygens ING

De volledige dagboeken van De Clercq zijn via Historici.nl te raadplegen: http://www.historici.nl/resources/dagboek-willem-de-clercq-1811-1844

Op http://resources.huygens.knaw.nl/dagboekdeclercq staat de projectverantwoording en verdere informatie en literatuur over Willem de Clercq.