Afgelopen juni promoveerde Jesseka Batteau aan de Universiteit Utrecht op het onderwerp Literature and the Performance of Post-Religious Memory in the Netherlands: Gerard Reve, Jan Wolkers and Maarten ‘t Hart. Johan Kwantes van het Huygens ING zocht Batteau op om haar over dit onderwerp te interviewen.

Volgens Jesseka Batteau zijn de boeken en performances van de bovenstaande drie schrijvers belangrijke referentiepunten geworden in de secularisatiegeschiedenis van Nederland en de collectieve herinnering aan een religieus verleden. In haar proefschrift zocht zij naar de rol van deze auteurs in de culturele transformatie van ontkerkelijking in Nederland in de jaren zestig en zeventig. Ze onderzocht hiervoor niet alleen het archief van de drie schrijvers, maar ook het effect van hun performances voor publiek en voor de camera.

Vanwaar je interesse voor dit onderwerp?

“Ik ben op het idee gebracht door mijn promotor, Ann Rigney. Door haar ben ik nieuwsgierig geworden naar de vraag wat met je met de theorieën die zijn voortgekomen uit Cultural Memory Studies kunt doen. En specifieker: wat voor inzichten ontstaan er als je die theorieën  toepast op het culturele transformatieproces. Binnen dit kader leek mij -vanwege mijn achtergrond in de literatuurwetenschap- de literatuur uit de jaren zestig een interessante casus, want in de beleving van veel mensen heeft toen een culturele transformatie plaatsgevonden. Ik vermoedde dat de boeken van specifieke schrijvers een rol speelden in dat transformatieproces, want het waren steeds dezelfde namen van schrijvers die naar boven kwamen. Ook kende ik mensen in mijn directe omgeving die de schrijvers – met name Wolkers en ’t Hart – een belangrijke rol toedichtten in hun persoonlijke seculariseringsproces.”

Waarom juist die drie schrijvers – waarom niet bijvoorbeeld Harry Mulisch?

“Dat is een bewuste keuze geweest. Ik heb auteurs bekeken die een relatie aangingen met het religieuze verleden: rationalisten en secularisten die zich heel nadrukkelijk als seculier presenteerden. Het verschil tussen Mulisch en mijn drie casussen is dat hij niet een grote publieke rol had. Ik was namelijk vooral nieuwsgierig naar de impact van literatuur en de literator buiten het domein van de letteren. Een televisieoptreden van een auteur heeft een andere werking dan louter de publicatie van zijn boek. Wat mij interesseerde was wat er gebeurde wanneer een literator publiekelijk optrad buiten het strikt literaire kader. Er ontstaat bij het publiek heel veel reactie, waar het de auteurs meestal ook om te doen was. Wat ik bijvoorbeeld leuk vond aan Reve is dat iedereen een mening over hem en zijn werk had, ook al hadden zij hem niet gelezen. Dat maakt het aspect van de publieke performances die ik in mijn onderzoek heb gebruikt zo onthullend.”

Wat versta jij onder performance?

“In de literatuurwetenschap draait het  vaak  om de interpretatie van de tekst zelf, los van de materiële en sociale context Wat ik leuk vond was om de performance van de auteur, plus publiek, naast de tekst zelf te zetten. Zo krijg je ineens veel meer elementen die van invloed zijn op de betekenisgeving, zoals gedrag en lichaamstaal. Dat was mijn manier om uit ‘het discursieve’ te stappen. Bij de drie schrijvers van mijn onderzoek zijn theatrale dan wel minder theatrale momenten aan te wijzen die invloed hadden, omdat er een publiek was die reageerde.

Waar het mij om ging was te ontdekken hoe de auteurs hun identiteit uitdroegen. Ik zocht in performance-studies wat ik kon gebruiken, ten behoeve van de analyse van mijn casussen. Voor mij gaat het over materialiteit, ruimte en het performance-moment, dus de aanwezigheid van het publiek en performer, gekaderd als gedeeld theatraal moment.”

De drie schrijvers waren vaak op televisie. Hoe peil je de reactie van kijkers?

“Ik heb vooral gekeken naar commentaren en discussies  die volgden op de programma’s met optredens Reve, Wolkers of ‘t Hart. Die bleken meestal in andere media goed naspeurbaar.”

In welk vakgebied zou je dit onderzoek kunnen plaatsen?

”Ik probeerde me in mijn onderzoek buiten de gebaande paden van de klassieke literatuurwetenschap wagen. De functie van de auteur in de toekenning van literaire betekenis heeft lange tijd weinig aandacht gekregen binnen het vakgebied.  Ik wilde daarvan afwijken door te bekijken wat literatuur ‘doet’ in de samenleving en hoe auteurschap daarin een rol speelt. Het aantrekkelijke van Cultural Memory Studies is dat daar verschillende onderzoeksgebieden bij elkaar komen. Je praat met psychologen, historici, mediatheoretici. Daar waar je eerst begrensd was door de kaders van je vakgebied, kun je nu praten over een fenomeen buiten de grenzen van je vak en praten over vergelijkbare fenomenen. Het stelde mij in staat bepaalde cultuuruitingen vanuit een ander perspectief te bekijken. Al vanaf het begin van de uitoefening van Cultural Memory Studies bestaan er ideeën dat religie een vorm is van herinneren. Die benadering was bruikbaar in mijn analyse van het secularisatieproces in Nederland.

Is één van de redenen dat de drie schrijvers zo goed onthouden worden het shockeffect dat ze creëerden?

“Ik denk dat Reve en Wolkers in de jaren zestig en zeventig door veel mensen als shockerend werden ervaren, ‘t Hart minder. Ik probeerde in mijn proefschrift de receptie van hun teksten te verklaren. In de werken van Reve en Wolkers tref je inderdaad snel taboedoorbrekende elementen. In Reve’s geval vind je beschrijvingen van fantasieën in combinatie met de Bijbel en het katholieke discours en in Wolkers’ geval expliciete beschrijvingen van seksualiteit.

Binnen literatuurstudies is het een cliché om te betogen dat als een publiek gewend is aan een onderwerp of stijlvorm, deze effect verliest. Ik denk dat door herhaling weliswaar de functie van de stijlvorm verandert, maar niet snel verdwijnt. Literatuur hoeft niet per se shockerend te zijn om een culturele functie te hebben.”

Vanwaar je interesse in de ontkerkelijking?

“Als je uitgaat van bestaande standaardwerken over Nederlandse culturele transformatie, dan is steeds een van de thema’s secularisatie. Ik wilde daar dieper op ingaan. In de verzuilde samenleving heeft dit proces bijgedragen aan een gevoel van radicale verandering, dus ook een verandering van sociale structuren.

Ik heb overigens redelijk veel aandacht gekregen voor mijn onderzoek in de protestantse pers, mogelijk omdat ik secularisatie problematiseer. Ik laat zien dat secularisme geen neutrale identiteit is. Je kunt immers niet zeggen: ‘we zijn klaar, we zijn seculier, iedereen heeft het zich toegeëigend.’ Ik wil juist laten zien dat het seculiere aan verandering onderhevig is, dat ook het religieuze verleden een rol speelt in de seculiere identiteit. Het speelt nog altijd een rol in de invulling van de Nederlandse identiteit.”

Vertegenwoordigen die drie schrijvers een tijdperk dat geheel is afgerond?

“Secularisering is een dynamisch proces; het is niet afgerond, het is geen afgebakend iets. De samenleving is niet opeens geheel seculier geworden. Je ziet dat de media en culturele commentatoren nog steeds teruggaan naar  mediaoptredens van de jaren zestig en zeventig om te bevestigen dat we inmiddels voorbij zijn aan het religieuze aspect in onze samenleving.

Maar in het begin van de 21ste eeuw zag je een nieuw soort legitimering van het onderwerp van religie in Nederland. Zo wordt steeds Jürgen Habermas aangehaald: hij spreekt over ‘de postseculiere samenleving’ om aan te geven dat er twijfel is ontstaan over de onlosmakelijke samenhang tussen het moderniseringsproces en secularisering. Ik hanteer zelf de term ‘post-religieus’ voor de periode na 1960 omdat dit beter aangeeft hoe een samenleving zich enerzijds kan distantiëren van het religieuze verleden, maar anderzijds elementen uit deze traditie opnieuw kan inzetten en bruikbaar maken..

Dat zie je toch ook duidelijk bij de drie schrijvers? Ze blijven worstelen. 

“Maarten ‘t Hart staat heel erg voor continuïteit. Ook al is hij rabiaat anti-gelovig, hij draagt het religieuze tegelijkertijd ook weer uit. Zo werd hij ook ingezet in de media: ga jij weer eens iets zeggen over de Bijbel, of over Bach. Iets controversieels en tegelijk met bewondering.
Bij Jan Wolkers zie je juist weer meer discontinuïteit, een proces waarin hij eerst worstelt en zich vervolgens vrijmaakt en zich ontplooit als de vrije kunstenaar. In zijn latere publieke optredens komt religie nauwelijks aan bod, hoogstens anekdotisch. Mensen identificeren zich bijzonder sterk met zijn literatuur en het proces dat hij heeft doorgemaakt, van worsteling naar vrijmaking. Hij symboliseert de ideale Nederlandse transitie van religieus naar post-religieus. Hij is zelfs het nationale symbool geworden van dat proces. Maar ook hier een paradox: hij was een voorvechter van de oude Nederlandse Bijbelvertaling.”

De drie schrijvers waren open over hun seksuele bevrijding. Is er verband tussen seksualiteit en ontkerkelijking in dit proces?

“Er is jammer genoeg weinig aandacht voor de ontwikkeling waarin je ziet dat seksualiteit een index is geworden in Nederland voor de mate van secularisering. Met andere woorden: als je een vrije, ‘ongebonden’ seksualiteit uitdraagt bent je succesvol geseculariseerd. Wolkers is daar een perfect voorbeeld van.

Het wordt altijd voorgesteld alsof seksualiteit er altijd al was, kerken onderdrukten het en toen de kerkelijke macht wegviel waren we opeens vrij op seksueel gebied. De Foucaultiaanse benadering is juist: seksualiteit is iets wat discursief wordt gevormd. Ik vind het interessant om te kijken wat er tijdens het transformatieproces in de teksten en performances verandert ten opzichte van seksualiteit. Wolkers liet als een van de eerste auteurs een andere manier van praten over seksualiteit zien, een vorm die overigens helemaal niet zo ‘bevrijd’ was, want vanuit een traumatisch perspectief verteld. Maar hij bood wel een nieuwe taal, vooral voor de gewone lezer, die tot dan toe alleen oncomfortabele eufemismen gewend was.”

Johan Kwantes, Huygens ING

Met dank aan Jesseka Batteau