Verslag van ‘The 6th International Conference of the European Society for Textual Scholarship’, gehouden in Brussel van 19-21 november 2009.

Congressen bestaan uit borstklopperij, incompetentie en interessante lezingen, zo constateerde een Vlaamse collega achter een goed glas Karmeliet in De Boe aan de Grasmarkt in Brussel. In de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten in de Belgische hoofdstad vond van 19 tot 21 november 2009 de zesde internationale conferentie van de European Society for Textual Scholarship plaats, georganiseerd door Dirk Van Hulle (Antwerpen) en Caroline Macé (Leuven). In dit verslag beperken we ons tot de interessante lezingen, maar papers die niet worden genoemd zijn niet per definitie van de categorie borstklopperij of incompetentie: er moest, vanwege het fenomeen parallelsessies, een keuze worden gemaakt. Alleen uit verhalen weten we daarom van de collega die, na zijn paper te hebben gehouden, bij de volgende bijdrage in slaap viel en ging snurken. Terwijl het congres allesbehalve slaapverwekkend was.

Het thema van de conferentie in het veeltalige Brussel was ‘Texts Beyond Borders: Multilingualism and Textual Scholarship’, en zoals gewoonlijk hield niet iedereen zich aan dat thema – wat niet erg hoeft te zijn. Meteen al de eerste spreekster, Natalie Mauriac van het Institut des Textes et Manuscrits Modernes (ITEM) in Parijs, had niets over meertaligheid te vertellen, zij noemde haar lezing ‘Genetic edition as translation: Proust’s manuscripts’ multiple tongues’, verklaarde moderne handschriften van aantekeningen e.d. tot vreemde en exotische objecten en (mogelijke) verschrijvingen of ongrammaticaliteit in de teksten tot ‘foreign elements’, waarmee de editeur iets moet doen. Het ITEM maakt een editie van de notitieboeken van Marcel Proust. Er verschijnen telkens een facsimiledeel en een commentaardeel. Interessant zijn de gereconstueerde facsimilepagina’s, die stukken manuscript die in de loop van de tijd van elkaar gescheiden raakten weer verenigt. De gebruiker krijgt grafische hulpmiddelen om de leesvolgorde aan te geven.

De volgende spreker was congresveteraan Peter Shillingsburg (Loyola University, Chicago), die in ‘Start-up scholarly editing in Australia, South Africa, and India’ vertelde over zijn zendingswerk, waarna een van de parallelsessies gewijd was aan ‘Authors’ multilingual libraries’. Erica Durante (Leuven) vertelde over haar inventarisatie van de persoonlijke bibliotheek van Jorge Luis Borges, die vanwege een inwonende Engelse grootmoeder tweetalig opgroeide. Wat er van zijn bibliotheek over is (hij overleed in Zwitserland, zijn boeken en papieren daar verdwenen) bestaat uit boeken in vele talen en bovendien bevat tachtig procent van de boeken aantekeningen van Borges. Durante’s probleem is dat ze niets met haar inventarisatie mag doen: de weduwe Borges, vijftig jaar jonger dan de auteur, wil dat niet. Dirk Van Hulle, Vincent Neyt (Antwerpen) en Mark Nixon (Reading) kregen de kans om de persoonlijke bibliotheek van de in het Engels en het Frans schrijvende en zichzelf van de ene taal in de andere taal vertalende Ier Samuel Beckett te inventariseren, en Daniel Ferrer (ITEM) en Geert Lernout (Antwerpen) vertelden over de veeltalige en vaak obscure en haast onvindbare bronnen van James Joyce in diens aantekenboeken.

Burghard Dedner (Marburg) praatte over de manier waarop uittreksels uit Spinoza en Descartes in zijn editie van het werk van Georg Büchner terechtkwamen en Paul Eggert (Canberra) vertelde over een vroeg reisverhaal van D.H. Lawrence, waarin deze opschriften uit een Beiers kapelletje verkeerd noteerde en begreep en vervolgens zijn verhaal opbouwde op een foute veronderstelling. Het op zich noodzakelijke ingrijpen wordt daardoor onmogelijk. In twee verschillende sessies kwamen tijdschriften aan de orde. Andrew Thacker (Leicester) doet onderzoek naar en inventariseert ‘little magazines’, modernistische periodieken die op allerlei manieren over de grens kijken: inhoudelijk, persoonlijk, met vertalingen en wat hun productie en vorm betreft. Hanno Biber (Wenen) presenteerde een digitale editie van het eenmanstijdschrift Die Fackel van de Oostenrijkse schrijver Karl Kraus, dat volledig op het web beschikbaar is.

Het laatstgenoemde project kwam aan de orde in de sessie ‘Translating text to bytes’, waarin Peter Robinson (Birmingham; door sessiemoderator Dedner aangekondigd als de Mozes van de editiewetenschap: hij heeft ons bevrijd van de slavernij van Gutenberg) inging op de problemen van het transcriberen van Middeleeuwse teksten voor digitaal gebruik. De titel van zijn lezing was ‘Lost and found in translation’, en dat was verrassenderwijs pas de tweede (en de laatste) keer dat er tijdens deze conferentie naar de (bijna) gelijknamige film werd verwezen. Barbara Bordalejo (ook Birmingham) kondigde de publicatie van een digitale vergelijkende editie van de eerste zes drukken van On the Origin of Species van Charles Darwin aan en vertelde over het karakter van de wijzigingen die dit baanbrekende boek tijdens Darwins leven onderging.

Plenair was de presentatie van Axel Gellhaus en Therese Kaiser (Aken): ‘How does one edit Paul Celan as translator?’ De Roemeens-Duitse dichter Celan vertaalde eigenzinnig uit veel talen, en het plan is om Celans werkwijze als vertaler inzichtelijk te maken in een ambitieuze digitale editie. Over ‘Multilingual authors and scholarly editing’ ging de sessie waarin John Gouws (Potchefstroom) vertelde over Deneys Reitz, die aanvankelijk als Zuid-Afrikaanse ‘Boer’ tegen de Engelsen vocht en daar in het Nederlands een verslag over schreef. Later sloot hij zich bij de Engelsen aan en vertaalde zijn verslag zelf in het Engels. Over een eender geval vertelde Michael Boyden (Leuven). De Duitser Carl Schurz vertrok naar de Verenigde Staten en werd daar een belangrijk staatsman in de negentiende eeuw. Zijn autobiografie schreef hij gedeeltelijk in het Duits en gedeeltelijk in het Engels. De Duitse tekst werd nog nooit in de originele taal uitgegeven. In dezelfde sessie was de Litouwse auteur Antanas Baranauskas, die schreef in het Litouws en het Pools, onderwerp van de bijdrage van Paulius Suba?ius (Vilnius), en over de niet-Nederlandse gedichten van Willem Kloos en de mogelijke manieren om deze te editeren praatte Charlotte Caillau (Gent/Huygens Instituut). Andere sprekers namens het Huygens Instituut waren Jan Gielkens, die uitlegde waarom de vraag ‘J.B. Priestley translated by Willem Frederik Hermans – or not?’ positief beantwoord moest worden, en Jan Bloemendal, die plenair op Erasmus’ meertaligheid tussen Latijn en Nederlands inging.

Jan Gielkens

Comments are closed.