Dirk Van Hulle belicht de eerste kladversie van On the Origin of Species, waarvan hij voor het ‘Beagle’-project een nieuwe transcriptie heeft gemaakt. Verrassend genoeg blijken er meer dan 150 jaar na dato nog nieuwe inzichten uit Darwins doorhalingen gehaald te kunnen worden.

Om een waardevol handschrift te ontcijferen moet je gewoonlijk naar een stoffig archief waar je met witte handschoenen en bij gedempt licht de authenticiteit van het enige echte origineel mag ervaren. Die ervaring van authenticiteit hoort bij het zogenaamde aura van het manuscript. Ook het aura van de eerste kladversie van Charles Darwins Origin of Species is bijzonder. Ik ben het manuscript net vòòr het Darwinjaar (2009) begon, gaan consulteren in Cambridge University Library. Maar het is ook digitaal toegankelijk via The Complete Works of Charles Darwin Online. Met die scans ben ik aan boord gegaan van de Clipper ‘Stad Amsterdam’, het zeilschip waarmee de reis rond de wereld wordt overgedaan zoals Darwin die tussen 1831 en 1836 maakte aan boord van de ‘Beagle’.

De opdracht was een nieuwe transcriptie te maken van die eerste kladversie van On the Origin of Species, de zogenaamde ‘pencil sketch’ van 1842. Het is Darwins eerste poging om van zijn vele losse aantekeningen over transmutatie (evolutie) een coherent verhaal te maken. Honderd jaar geleden heeft Darwins zoon Francis deze eerste kladversie van On the Origin of Species proberen te ontcijferen. Hij heeft pionierswerk verricht, want het is een complex handschrift, vol doorhalingen en toevoegingen tussen de regels en in de kantlijn. Om de tekst vlot leesbaar te maken, heeft Francis Darwin hem geredigeerd, onder meer door heel wat doorgehaalde passages weg te laten.

Hij wilde de schets voorstellen als een essay, dat hij samen met de tweede versie van 1844 uitgaf onder de titel The Foundations of the Origin of Species (1909). In de introductie zegt hij eerlijk dat hij de doorhalingen vaak niet weergeeft: “I have not been quite consistent in regard to these.” Oorspronkelijk wilde hij alle doorhalingen weergeven, maar hij vond dat dat uiteindelijk alleen maar verwarring veroorzaakte. Veel van deze doorhalingen zijn uiteindelijk niet vervangen, dus oordeelde Francis Darwin dat het maar best was om “hopelessly obscure and incomprehensive fragments” weg te laten.

Maar de doorhalingen doen de onderliggende woorden niet verdwijnen. Een manuscript als dat van de potloodschets is een werkdocument. Elk doorgehaald woord blijft nog altijd aanwezig als een getuige van het schrijfproces. Dankzij de bewaarde manuscripten kunnen we Darwin aan het werk zien. Omdat zijn aarzelingen en keuzes daar een belangrijk onderdeel van zijn, was het de moeite waard om die in kaart te brengen.

Wat op die manier onder meer aan het licht is gekomen, is een reeks voorbereidende aantekeningen op de achterkant van een van de schetsbladen. Het hete hangijzer dat Darwin hier ter sprake bracht, was de graduele ontwikkeling van het oog. Hij stelde voor om deze geleidelijke ontwikkeling niet meteen als een onmogelijkheid te verwerpen, maar open te staan voor de hypothese dat ook complexe organen gevormd konden worden door een erg lange opeenvolging van kleine variaties. Hij sprak in dit verband van ‘gradation’.

Het was een moeilijke kwestie en Darwin gebruikte de achterkant van de bladzijde (26verso) om ze wat voor te bereiden. De eerste notitie op deze achterkant begint als volgt: ‘To effect a complicated organ, – perfect gradation required.’ Het probleem was dat een dergelijke ‘perfecte’ reeks variaties niet altijd onmiddellijk terug te vinden was. Hij vroeg zich af hoe hij zijn argumentatie moest opbouwen. Onderaan de bladzijde schreef hij: ‘This is method of Bridgewater Treatises – the known so small to the unknown –’ (CUL DAR 6, 26v).

Het ging om de methode van de heersende natuurtheologische wetenschaps-opvatting. De Bridgewater Treatises waren een reeks verhandelingen die de bedoeling hadden de grootsheid van de schepping en van de alwetende Schepper in de verf te zetten. De onderliggende gedachte was dat de kennis van de mens een peulenschil is vergeleken bij wat zijn bevattingsvermogen overstijgt. Dat vatte Darwin samen als ‘the known so small to the unknown –’.

In verband met het lastige geval van het oog, nam Darwin zich voor dezelfde strategie toe te passen, maar uiteraard met andere doeleinden. De fijne gradatie of opeenvolging van kleine variaties die uiteindelijk tot de voming van het oog hadden geleid, was misschien nog niet helemaal in kaart gebracht, maar de moeilijkheid om zich tussenvormen voor te stellen was niet zo onoverkomelijk dat de theorie daarom meteen verworpen moest worden. De stand van de wetenschap was op dat moment gewoon nog niet ver genoeg gevorderd:

‘I conclude it is impossible to say we know the limit of variation & therefore with the adapting selecting power of nature infinitely wise compared to those of man, that it is impossible to say we know the limit of races.’ (CUL DAR 6, 30r)

Wat de mens in 1842 wist, was gewoon zoveel minder dan wat hij nog niet wist – ‘the known so small to the unknown’. Het is een van de meest expliciete strategische notities in de eerste kladversie.

Wat die narratieve strategieën betreft, is nog een andere passage in het handschrift het vermelden waard. Oorspronkelijk had Darwin het mechanisme van ‘natuurlijke selectie’ voorgesteld als een agressieve ‘kracht’ als van honderdduizend wiggen die de zwakkere structuren uit de economie van de natuur stootte. Maar op pagina 19r besloot hij de natuur als een ‘wezen’ voor te stellen. Hij verpersoonlijkte haar en maakte er in plaats van een agressieve kracht een scherpzinnig wezen van, een soort superduivenmelkster die veel minder zelfzuchtig te werk ging dan de mens.

In Francis Darwins transcriptie wordt dit wezen omschreven als ‘a being infinitely more sagacious than man (not an omniscient creator)’. Uit het manuscript blijkt dat dit een toevoeging is ter vervanging van iets wat Darwin doorgehaald heeft. Wat door de doorstreping bijna onleesbaar is gemaakt, is vermoedelijk: ‘a being, an extreme being’. Het wordt vervangen door: ‘a being infinitely more sagacious than man’ (CUL DAR 6, 19r).

Vanuit een hedendaags perspectief kan het misschien jammer lijken dat hij voor deze verpersoonlijking van de natuur koos. Misschien wel het allerknapste aan het evolutiemechanisme is precies dat het ‘dom’ is, dat er helemaal geen superbrein achter zit. Als wetenschapper had Darwin deze verpersoonlijking helemaal niet hoeven te introduceren, maar als schrijver had hij deze constructie nodig om zijn tijdgenoten te overtuigen. De introductie van dat wezen was een bewuste narratieve strategie die Darwin zou behouden in On the Origin of Species.

De doorhaling van het ‘extreme wezen’ geeft aan hoe Darwin aarzelde om het evolutiemechanisme als superlatief of eerder als comparatief voor te stellen: ‘extreme’ is oorspronkelijk afgeleid van (Lat.) ‘extremus’, de superlatief van ‘exterus’. Een superlatief was minder geschikt dan een comparatief (‘infinitely more sagacious’). De comparatief bood de mogelijkheid om ten eerste het wezen rechtstreeks te vergelijken met de mens (‘more … than man’) en ten tweede het evolutiemechanisme niet als een absolute grootheid maar als een potentieel oneindige reeks voor te stellen.

De geschrapte woorden in het manuscript zijn moeilijk te ontcijferen, maar hoe onzeker de lezing ook is, de doorhaling geeft de grote omzichtigheid aan waarmee Darwin zijn gedachten trachtte te verwoorden. Hij kon op dat moment met niemand van gedachten wisselen over zijn nog geheime theorie. Als er iets aan die theorie schortte, wilde hij de eerste zijn die dat ontdekte. Hij piekerde lang over alle nuances en gunde zichzelf de tijd om over elke formulering na te denken. Met enige slechte wil zou men dit kladwerk kunnen interpreteren als het geknoei van een twijfelaar, maar het heeft wel geleid tot een werk van zeer hoge kwaliteit. Want het is grotendeels ook aan die momenten van aarzeling en nuancering, niet alleen aan geniale ideeën, dat we het bestaan van On the Origin of Species te danken hebben.

Dirk Van Hulle

Comments are closed.