De recente uitgave van de memoires van prof. dr. David Cohen deugt in bijna geen enkel opzicht, aldus Edwin Rabbie: ‘De tekst is corrupt, de aantekeningen zijn slordig geredigeerd en deels foutief, en het boek staat vol met zetfouten.’

(Een uitgebreide versie van deze recensie, met voorbeelden ter onderbouwing, is hier in PDF te lezen. In de onderstaande tekstweergave wordt door middel van asterisken aangegeven op welke plaatsen de PDF een uitgebreiding bevat. In de PDF zijn deze passages blauw gemarkeerd)

Het bestaan van memoires van prof. dr. David Cohen (1882-1967), over zijn tijd als medevoorzitter (met A. Asscher) van de Joodse Raad voor Amsterdam tussen februari 1941 en september 1943, was bekend: de historici J. Presser (Ondergang, 1965) en L. de Jong (Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, 1969-1991) citeerden eruit, en in mei 1982 verscheen de nagenoeg volledige tekst als bijlage bij het Nieuw Israëlietisch Weekblad. Nu verschijnt, onder auspiciën van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), een als volledig gepresenteerde, niettemin niet geheel volledige, tekstuitgave voorzien van een inleiding, illustraties, verklarende voetnoten, literatuuropgave en register van de hand van Erik Somers, medewerker bij die instelling.

Toen in 1955 bij Bohn in Haarlem van de hand van David Cohen het boek Zwervend en dolend: de Joodse vluchtelingen in Nederland in de jaren 1933-1940 verscheen, liet de auteur in het voorwoord weten dat hij overwoog ook de geschiedenis van de oorlogsjaren te beschrijven. Het boek werd in het maandblad van de Nederlandse Zionistenbond, De Joodse Wachter, gerecenseerd door de Amsterdamse hoogleraar Izaak Kisch. In die bespreking had Kisch, zoals hij later schreef, Cohen doen weten ‘dat ik het ditmaal wilde houden op de zachte klop van Clio maar dat, bij een vervolgdeel, de harde klap van Nemesis zou vallen.’

Cohen is niet tot een vervolgdeel gekomen; naar hij in het ‘woord vooraf’ op het hier gedrukte typoscript mededeelt, in verband met zijn slechte gezondheid (p. 57). Wat er nu ligt, is het resultaat van een aantal dicteersessies in het voorjaar van 1956, gehouden op initiatief van dr. L. de Jong, directeur van het (toenmalige) Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Deze tekst was nooit voor publicatie bedoeld en de auteur heeft hem ook nimmer willen publiceren. Latere historici, in de eerste plaats Presser en De Jong, mochten er wat hem betreft voor de geschiedschrijving van de Joodse Raad gebruik van maken.

Over de moraliteit van de uitgave kan mede daarom worden getwist; het is opvallend dat de editeur daar weinig woorden aan vuil maakt. Hij meent dat het om een ‘belangrijke historische bron’ gaat, die ‘blijvend toegankelijk’ dient te zijn (p. 8). Ik zou mij kunnen indenken dat er bij dat historische belang, zeker wanneer dat wordt afgewogen tegen andere, minstens zo zwaarwichtige belangen, vraagtekens kunnen worden gezet en dat de mogelijkheid overweging had verdiend om deze tekst, waarvan ik althans meer dan eens niet zonder een ongemakkelijk gevoel heb kunnen kennisnemen, in de archieven te laten rusten. Als middenweg ware aan de thans naast de gedrukte versie gekozen variant van een webpublicatie te denken geweest.

Wat hier verder van zij, één ding staat wat mij betreft vast: als men er eenmaal voor gekozen heeft Cohens herinneringen uit te geven, dan dient dat zeker niet te geschieden op de manier waarop dat hier is gebeurd. Immers, deze uitgave deugt niet, in bijna geen enkel opzicht: de tekst is corrupt, de aantekeningen zijn slordig geredigeerd en deels foutief, en het boek staat vol met zetfouten.

De inleiding (p. 11-56) is zeker niet zonder verdiensten, hoewel ook hier passages te vinden zijn die de wenkbrauwen doen fronsen.* Belangrijker zijn in dit kader echter de kwaliteiten van het boek als tekstuitgave. ‘Vanwege de leesbaarheid zijn bewust tekstuele aanpassingen doorgevoerd. Verouderde spelling, het soms archaïsche taalgebruik en het feit dat Cohen zijn relaas dicteerde, vroegen daarom. Het uitgangspunt daarbij was zo dicht mogelijk bij de authentieke tekst te blijven’ (p. 8, letterlijk herhaald op p. 57 n. 1).

Voor wat betreft de spelling zou ik menen: akkoord, zeker nu het om een historische, niet-literaire bron gaat. Ik heb meer moeite met de aanpassingen in de tekst zelf. Inderdaad formuleert Cohen vaak moeizaam, waar naar ik vermoed ook het onderwerp van zijn relaas debet aan is. Om nu ‘een verantwoorde bronnenkritiek mogelijk te maken’ is de tekst van het typoscript als facsimile te raadplegen op de website van het NIOD.

Ook hier geldt echter: als je het doet, doe het dan goed. Helaas, dat is bepaald niet het geval.** Regelmatig heeft Somers stroef maar correct Nederlands van Cohen vervangen door foutief Nederlands van eigen makelij. Daarbij is soms zelfs de betekenis van de oorspronkelijke tekst gewijzigd, hier en daar zelfs in haar tegendeel.

De talrijke voetnoten geven de bewerker hier en daar gelegenheid zijn gebrek aan kennis van de materie waarover Cohen schrijft ten toon te spreiden. Het (deels onkritische) gebruik van de website joodsmonument.nl valt daarbij in het bijzonder op.***

De uiterlijke verzorging van het boek is uitstekend; vooral de foto’s (grotendeels gemaakt door Johan de Haas en ontleend aan het album dat Cohen op zijn zestigste verjaardag, oudejaarsdag 1942, werd aangeboden) zijn goed gekozen en mooi afgedrukt. Ook hier geldt overigens dat het moeilijk is om er zonder een gevoel van diepe droefheid naar te kijken, dit in het besef dat de overgrote meerderheid van de afgebeelde personen binnen een jaar na het maken van de foto’s op gruwelijke wijze vermoord zou worden.

Zowel de uitgever als het NIOD, dat mede voor de uitgave tekent, hebben op het gebied van wetenschappelijke publicaties een naam hoog te houden. Dit in aanmerking genomen valt het niet mee dat dit boek, waaraan volgens de website van het NIOD drie jaar gewerkt zou zijn, zo treurig slecht bewerkt en vol met fouten op de markt wordt gegooid.

Edwin Rabbie

Erik Somers, Voorzitter van de Joodse Raad: De herinneringen van David Cohen (1941-1943). Zutphen: Walburg Pers, 2010. | 223 pp. | ISBN 90-5730-536-4 / 9789057305368 | Prijs € 24,95 (tot 20 juli 2010 € 19,95)

Edwin Rabbie (1957) studeerde klassieke talen aan de UvA en rechten in Leiden. Tussen 1985 en 1998 was hij als wetenschappelijk medewerker verbonden aan (voorlopers van) het Huygens Instituut, waar hij zich voornamelijk bezighield met Neolatijnse tekstuitgaven. Tegenwoordig is hij vice-president van de rechtbank Den Haag.