Het Huygens ING kondigde onlangs een onderzoek aan naar de literaire kwaliteit van romans. Fabian Stolk is verrast.

Het is moeilijk om een onderzoeksvoornemen te beoordelen op basis van een tekst die nog geen A4’tje beslaat; maar als dat het enige is wat ervan naar buiten komt op een openbare plaats, denk ik dat het toch de aanleiding mag vormen tot een overdenking, die dan weer aan diezelfde openbare ruimte teruggegeven kan worden. Ik las op deze webstek over The Riddle of Literary Quality, een onderzoek naar de literaire kwaliteit van romans, en was verrast.

Het gaat hier om een onderzoek dat wordt gefinancierd uit het Computational Humanities programma van de KNAW. Dat betekent, denk ik, dat de technische aspecten van het onderzoek van groot belang zijn. Sterker: er zal een technisch of informatietechnologisch innovatief doel mee gemoeid zijn op het gebied van onderzoeksmethoden, want er wordt benadrukt dat het gaat om ‘een geheel nieuwe manier’ waarmee het onderwerp wordt benaderd. En dat is ‘door middel van computationeel onderzoek naar formele patronen in romans’. Ik veronderstel dat er daarmee veel sneller dan vroeger veel meer teksten kunnen worden doorzocht en geïnventariseerd, namelijk dank zij de digitalisering. Ik kan me daar wel iets voordeligs bij voorstellen (zie bijvoorbeeld mijn eerdere bijdrage aan Textualscholarship.nl ‘I love E-texts’).

Opmerkelijk vind ik dat de eerste zin van de annonce van The Riddle of Literary Quality luidt: ‘Literatuurwetenschappers zijn het er over eens dat de kwaliteit van literatuur wordt bepaald in de communicatie tussen lezers en tussen critici.’ Die zin is opmerkelijk doordat er een communicatie wordt genoemd tussen twee groepen van lezers, waarvan de ene inderdaad ook een schrijvende rol heeft, maar de andere alleen maar bestaat uit echte lezers (van primaire en/of ook van secundaire literatuur). Maar er wordt in die zin voorbijgegaan aan de communicatie tussen lezers en teksten, terwijl ik dacht dat juist mede in die communicatie de kwaliteit van literatuur wordt bepaald.

En niet alleen die ene zin is opmerkelijk, ook de verbinding, of beter: het gebrek aan logische en inhoudelijke verbinding met de daaropvolgende zin: ‘Er is echter nog maar nauwelijks onderzoek gedaan naar de criteria die daarbij een rol kunnen spelen.’ Trouwens, naar de criteria van lezers, zeker van de critici onder hen, is al wel onderzoek gedaan, zij het niet altijd even overtuigend (zie hierover de oratie van Jos Joosten, Niet wat de criticus moet, maar wat hij doet, Nijmegen 2007).

Kennelijk gaat The Riddle eraan voorbij dat ‘de’ kwaliteit van literatuur niet een vaststaand gegeven is, maar dat ze, afgaande op de theorieën die ietwat te fors worden samengebald in de eerste zin, steeds weer opnieuw wordt vastgesteld in een voortdurende, dynamische communicatie tussen lezers (onder wie critici) en teksten. Canons, normatieve opsommingen van de romans die ertoe doen, kunnen onder vuur komen te liggen. Zo goed als Vestdijk vroeger was, wordt zijn werk thans niet meer bevonden (een lelijke zin, maar u begrijpt wat ik bedoel, hoop ik). Het werk van de Tachtigers werd bepaald niet onmiddellijk en door iedereen als kwalitatief hoogstaand ervaren, terwijl de onderliggende poëtica enige decennia later diep in de grasmat van het literaire speelveld was doorgedrongen (zie onder andere: Gillis J. Dorleijn en Wiljan van den Akker, ‘Literatuuropvattingen als denkstijl; over de verbreiding van normen in het literaire veld rond 1900’. In: Gillis J. Dorleijn & Kees van Rees (red.) De productie van literatuur; het Nederlandse literaire veld 1800-2000. Nijmegen 2006: 91-122). Enige afbakening in de tijd van het onderzoeksobject zie ik in de annonce echter niet. Onderzoek naar de vraag hoe de communicatie over bijvoorbeeld Vestdijks werk verliep in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw lijkt me toch heel andere antwoorden op te kunnen leveren dan dat naar de vraag hoe dat veertig jaar later en nog weer anders dan hoe dat anno heden is.

Verder lijkt The Riddle er zonder meer vanuit te gaan dat het de ‘formele eigenschappen’ van romans zijn, die de basis vormen voor het literaire kwaliteitsoordeel. Sterker: die formele eigenschappen zijn zelfs al voorafgaand aan het onderzoek bekend (zij het misschien slechts hypothetisch, maar die nuance verzwijgt de tekst). Het onderzoek richt zich namelijk op 1) variatie in woordenschat, 2) de gebruikte woordsoorten, 3) de lengte en ingewikkeldheid van de zinnen en 4) de complexiteit van de verhaallijn. Afgezien van de laatste zijn het allemaal taalkundige ‘eigenschappen’ van de romans, niet typisch literaire. Ik denk dat het nuttig is als de relatie tussen die twee domeinen eerst duidelijk(er) wordt gemaakt.

En met die laatste opmerking ben ik weer terug bij mijn eerste: kennelijk wordt literariteit binnen dit onderzoek gezien als een teksteigenschap, of een bundel van teksteigenschappen, min of meer vaststaande en telbare eenheden die in teksten zijn aan te wijzen. Wat dat betreft is misschien niet het computationele aspect van het onderzoek nieuw, maar het tekstgerichte empirische aspect, dat dank zij de computationele technologie ter hand kan worden genomen. Literariteit wordt niet gezien als een waarde die op basis van zich voortdurend ontwikkelende culturele conventies aan teksten worden toegekend door lezers van allerlei pluimage en uit allerlei instituties (ik heb mijn Bourdieu weliswaar vooral indirect tot me genomen, maar dit meende ik nog wel van zijn invloedrijke ideeën te kunnen begrijpen).

De mogelijkheid bestaat dat ik me binnen mijn non- of nauwelijks computationele denkraam geen voorstelling kan maken van de extreem grote input en de navenante resultaten die kunnen voortvloeien uit dit voorgenomen onderzoek. Zodra daar maar een scherfje duidelijk van wordt, kan deze tekst de cyberruimte uit worden geveegd. Graag zou ik intussen het vocabulaire uit Bordewijks romans eens grondig geanalyseerd en geïnventariseerd zien: zou hij het echt significant vaker dan andere romanciers hebben over de dentuur van zijn personages? Maar, is zo’n weinig variabele, juist zeer constante en specifieke woordkeus dan ook aanleiding tot een literair waardeoordeel? En is die brieke woordenschat van Rosenboom ‘dus’ een kwaliteit, of valt ze als namaak door de mand wanneer een ander er gebruik van maakt, zoals je als lezer ook mismoedig kan worden van al die debutanten van onder de dertig die bij gebrek aan eigen levenswijsheid het syntactisch nihilisme van Grunberg maar imiteren?

Los hiervan staat mijn duizeling bij de gedachte aan het, in het kader van The Riddle vooronderstelde, bestaan van ‘niet-literair[e]/slecht[e]’ romans. Er zijn al zo veel slechte literaire romans.

Fabian R.W. Stolk

Een reactie op “Dizzle”

  1. […] dat het volgens hem onmogelijk is de literaire smaak van mensen te ondervangen in gemiddelden. Fabian Stolk is eveneens sceptisch. Hij maakt een onderscheid tussen een a) arbitrair kwaliteitsoordeel dat […]