De plagiaat-kwestie rond de Duitse minister van Defensie voert Jan Gielkens van deze Beierse baron naar Herman van den Bergh,  doorgewinterd letterdief in de Nederlandse letterkunde.

De Duitse minister van Defensie zu Guttenberg is afgetreden. Vanwege ‘vermeend’ plagiaat in zijn proefschrift, meldden de media, maar dat ‘vermeend’ kunnen ze ook weglaten, want de voormalige bewindsman, een jurist, heeft gewoon plagiaat gepleegd, en wel zodanig dat dat woord nauwelijks nog van toepassing is. Overgeschreven heeft hij, op een enorme schaal. Een zeer effectieve en amusante wiki (guttenplag.wikia.com) stapelde wekenlang bewijzen. Justitie onderzoekt nu of zu Guttenberg vervolgd moet worden.

Dat kan een kort onderzoek zijn. In de inleiding op het proefschrift bijvoorbeeld staat geen enkel woord dat zu Guttenberg zelf heeft bedacht: het is een integraal overgenomen stuk uit de Frankfurter Allgemeine Zeitung. Alleen een getal is veranderd. In het origineel werd de afstand van 1776 (het jaar van de onafhankelijkheidsverklaring van de Verenigde Staten van Amerika) tot 1997, toen het gejatte artikel werd geschreven, geformuleerd als ‘ongeveer 200 jaar geleden’. Zu Guttenberg maakte daar in 2007, toen hij in Bayreuth summa cum laude promoveerde op Verfassung und Verfassungsvertrag. Konstitutionelle Entwicklungsstufen in den USA und der EU, om onduidelijke redenen ‘meer dan 215 jaar geleden’ van. Wie bewust zoiets verandert, kan moeilijk volhouden dat hij per ongeluk vergat een bron aan te geven.

Een van de intrigerende zaken bij die zu Guttenberg is zijn naam. Die luidt voluit Karl Theodor Maria Nikolaus Johann Jacob Philipp Franz Joseph Sylvester Freiherr von und zu Guttenberg. Dat kan aardig concurreren met ons aller prins Bernhard, want die heette Bernhard Leopold Friedrich Eberhard Julius Kurt Karl Gottfried Peter Prinz zur Lippe-Biesterfeld, maar weer niet met zu Guttenberg senior, want diens naam is (hij is dirigent van beroep) Georg Enoch Robert Prosper Philipp Franz Karl Theodor Maria Heinrich Johannes Luitpold Hartmann Gundeloh Freiherr von und zu Guttenberg. Diens vrouw heet overigens Christiane Gräfin von und zu Eltz, die weer een dochter is van Jakob Graf und Edler Herr von und zu Eltz-Kempenich gen. Faust von Stromberg. Maar dat heeft natuurlijk allemaal niets met het plagiaat te maken, tenzij Karl Theodor als kind van zijn pa de familiestamboom moest overschrijven en vanaf dat moment dacht dat het overpennen van hele lappen andersmans tekst normaal was.

Een van de interessantste plagiaatgevallen in de Nederlandse letterkunde is dat van Herman van den Bergh (1897-1967). Hij werd in 1961 gedwongen in De Gids een ‘Verklaring’ te publiceren waarin hij toegaf dat hij in 1959 in datzelfde tijdschrift vertalingen van gedichten van Wallace Stevens en Stephen Crane als eigen werk had gepresenteerd.  Zijn excuus was dat hij de teksten uit een la met allerlei notities en gedichtconcepten had gehaald. Van de genoemde dichters had hij nog nooit gehoord, schreef hij, en het Engels beheerste hij volgens eigen zeggen te slecht om eruit te kunnen vertalen.

In 1965 schreef Kees Helsloot over dit plagiaat enkele artikelen in Maatstaf, en hij voegde er nog een paar gevallen aan toe. In 1982 maakte August Willemsen het in datzelfde tijdschrift nog een beetje erger: Van den Bergh had gedichten van Fernando Pessoa en Carlos Drummond de Andrade als eigen werk gepresenteerd, die in 1979 vrolijk in de Verzamelde Gedichten van de gepromoveerde Italianist waren opgenomen. Net als de eerdere plagiaatgevallen, voorzover het poëzie betrof, inclusief vergoelijkende verantwoording van de bezorger. De titel van het artikel van August Willemsen: ‘Herman van den Bergh: waar háált hij het vandaan. Dossier van een literaire kleptomaan heropend’.

Van den Bergh was een dus een doorgewinterde letterdief. Hij was zijn literaire carrière zelfs als plagiator begonnen. In 1917 debuteerde hij in Albert Verwey’s tijdschrift De Beweging met een opstel over de Franse symbolist Henri de Régnier. Maar al snel bleek dat Van den Bergh het opstel niet zelf had geschreven maar vertaald uit een Franse publicatie over De Régnier. Van den Bergh gaf, ter verantwoordig geroepen door Verwey, toe dat hij een ‘onoprechte rol’ had gespeeld. Hij bood zijn verontschuldigingen aan en hoopte dat Verwey ‘weder onbevangen [zal] staan tegenover mijn verderen arbeid’. Maar dat kon Van den Bergh wel vergeten.

Een van de personen die met Verwey over deze kwestie correspondeerden was Aart van der Leeuw. Hij schreef verontwaardigd aan Verwey: ‘Wat loopt er toch al zoo rond in de litteraire wereld! Trouwens het zou mijn niet verwonderen als wij v.d.B. binnenkort wedervinden als criticus aan een onzer meestgelezen dagbladen of periodieken. Uit dergelijk hout worden deze heeren nogals eens veel gesneden.’ Van den Bergh zou inderdaad jarenlang als journalist werken, voordat hij in de jaren vijftig Italiaans ging doceren aan de Universiteit van Amsterdam. Van der Leeuw schreef verder nog aan Verwey: ‘U vindt het zeker ook het beste om verder maar geen notitie van den man meer te nemen?’

De brief met deze ook voor de Duitse politiek behartenswaardige suggestie wordt geciteerd in Herman van den Bergh 1897-1967. Een documentatie van Jaap Meijer uit 1977, een van die altijd interessante maar ook nogal chaotische gestencilde publicaties in eigen beheer van de vader van Ischa. De andere bronnen voor het bovenstaande heb ik ook al netjes aangegeven. Hoewel ik dus eigenlijk niets nieuws heb verteld (alleen het flauwe stukje over de naam van zu Guttenberg heb ik zelf bedacht), heb ik me toch niet schuldig gemaakt aan plagiaat. Zo gemakkelijk is dat. De tekening hieronder heb ik natuurlijk zelf gemaakt.

Jan Gielkens

Comments are closed.