‘Ziedaar de dag waarop ik begin.’ Met deze formele uitspraak begon de Amsterdammer Willem de Clercq (1795-1844) op 2 september 1811 een zeer regelmatig en zorgvuldig geschreven dagboek, dat hij bijhield tot enkele dagen voor zijn overlijden in 1844. De reikwijdte en diepgang van de onderwerpen die hij hierin aan bod liet komen, maken zijn dagboek tot een rijk egodocument voor de sociale, culturele en economische geschiedenis van de eerste helft van de negentiende eeuw.

Het bijhouden van een dagboek bood De Clercq niet alleen de mogelijkheid om zijn dagelijkse belevenissen en zijn religieuze en literaire interesses vast te leggen, maar diende ook ter oefening van zijn talenkennis– naast Frans en Nederlands schreef hij onder meer in het Engels, Duits, Italiaans en hanteerde hij het Gotisch schrift.

In een eerdere bijdrage voor www.textualscholarship.nl staan de dagboekaantekeningen beschreven van de achttienjarige De Clercq tijdens de woelige laatste maanden van 1813. Ook de staatkundige ontwikkelingen in de jaren 1813-1815, die de overgangsperiode vormden tussen de Bataafs-Franse tijd (1795-1813) en het ontstaan van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, heeft hij nauwkeurig beschreven. Deze jaren werden getekend door langdurige processen die sterk afhankelijk waren van de politieke en militaire ontwikkelingen op het Europese toneel.

Een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking toonde zich in deze jaren minder hoopvol over de toekomst van Nederland dan vlak na de aankomst van prins Willem Frederik van Oranje, op 30 november 1813. De Clercq weet deze verkoeling in het voorjaar van 1814 onder meer aan het uitblijvend economisch herstel, het in functie blijven van bestuurders die carrière hadden gemaakt in de Bataafs-Franse periode en het militaire onvermogen tegenover de Fransen, die tot in mei 1814 een tiental vestingsteden bezet hielden in Nederland.[2]

 

Dienstplicht en de bevrijding van Naarden

Toen Willem Frederik op 6 december 1813 als Soeverein Vorst het landsbestuur overnam, stond hij voor de zware taak om in een instabiele periode zijn nieuwe gezag te vestigen. Onmiddellijk begon hij met de vorming van een marine en van een leger– een noodzakelijke maatregel om aan geallieerde zijde mee te vechten tegen de Fransen. Na de oprichting van een landmacht van beroepssoldaten (Armee) op 9 januari 1814, voerde hij bij gebrek aan voldoende vrijwilligers op 18 januari noodgedwongen de onder Napoleons bewind zo gehate dienstplicht (Militie) in.

De Clercq had een bevoorrechte positie. Hij kon het zich veroorloven om zich tegen betaling van 200 gulden voor militaire dienst te vrijwaren. Wel sloot hij zich aan bij het bewapend burgerleger de Landstorm, die, naar hij hoopte, slechts als burgerwacht rond Amsterdam zou hoeven optreden. Ter voorbereiding oefende hij zich tijdens de lange en koude winter van 1813/1814 als ‘gemeen fuselier’.[3]

Tijdens het beleg van Naarden (van 17 november 1813 tot en met 12 mei 1814), een van de laatste vestingsteden die de Fransen maandenlang bezet hielden, werd De Clercq in dienst van de Landstorm opgeroepen om twee gesneuvelde leden van de Nationale Garde te begraven. Na afloop van het beleg begeleidde hij de Nationale Garde in een ere-escorte naar de Dam.[4] In Amsterdam leefde men sterk met de nabijgelegen stad mee, wat na de uiteindelijke inname van de stad leidde tot een golf van ‘ramptoerisme’. De Clercq noteerde enkele dagen na het einde van de bezetting ‘de vraag die uit ieders mond vloeide […] Zijt gij te Naarden geweest, welke vraag dan meestal beantwoord wierd door de woorden Ja ik ben er geweest of ik ga.’ Ook De Clercq zelf ondernam met enkele vrienden een reis naar Naarden:

Ondertusschen grimmelde de gehele weg van nieuwsgierigen. Eene grote toevloed van wandelen[de] mannen en vrouwen met pakken en trommels beladen volgde op elkander. Bijna alle de wagens die in Amsterdam te vinden waren reden hier met menschen volgepropt terwijl de vaart opgevuld was met volgestopte trekschuiten waar schaars een plaats voor den schipper overbleef.

FIV.050
Uitstap naar Naarden. Fragment uit dagboek De Clercq.

De Grondwet van 1814 

De noodzakelijke militaire ingrepen die door Willem Frederik waren aangestuurd, dienden vlug te worden verantwoord met de grondwettelijke inbedding van zijn nieuwe gezag. Bij zijn aankomst in Nederland had Willem Frederik zijn bewind aanvaard ‘onder waarborging eener wijze constitutie’. Nadat hij enkele dagen later, op 2 december 1813, was uitgeroepen tot Soeverein Vorst over het Nederlandse grondgebied, werd zijn positie wettelijk vastgelegd. Binnen enkele weken trad een grondwetscommissie aan om een nieuwe grondwet te ontwerpen. Eind maart 1814 werd dit ontwerp voltooid:

Het ontwerp der Constitutie is nu overal bekend en is een algemeen en belangrijk onderwerp van redenering. Het wordt door de meesten goedgekeurd hoewel er echter nooit in een Constitutie hoegenaamd alle struikelblokken uit den weg kunnen geruimd worden. Ik voor mij denk […] dat het republikanismus geheel verdwenen is […] nu moet men niet vragen wat in abstracto de beste regeringsvorm zij maar wat de beste regering is ten aanzien van onze tegenwoordige omstandigheden. Dan kan dunkt mij op de vraag of deze Constitutie dit vervult ieder waar vaderlander volmondig ja antwoorden.

Op 30 maart volgde in de Nieuwe Kerk in Amsterdam de inhuldiging en de eed van de vorst op de daags tevoren goedgekeurde grondwet. Ook De Clercq begaf zich naar de Dam, en schreef diezelfde dag in zijn dagboek:

Alle de huizen [waren] van de onderste tot de bovenste verdiepingen met menschen opgepropt, ja zelfs alle de daken met snoeren van aanschouwers omgeven. Dit alles veroorzaakte de woeligste toneelen. […] De geest was in ‘t algemeen vrij goed en de hoop dat nu onder de bescherming van Oranje de oude luister weder zal opbloeien deed in alle harten weder hare zegenende kracht gevoelen.

 

Een bufferstaat tegen Frankrijk: de geboorte van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden

Eind februari 1815 – een klein jaar na de inhuldiging van Willem Frederik – ontsnapte Napoleon, ‘een man die geheel van de aardbodem verdwenen scheen’, van Elba en trok met een kleine troepenmacht naar Parijs. Op dit nieuws, dat De Clercq in maart bereikte, reageerde men in Nederland aanvankelijk met ongeloof, maar toen het bericht werd bevestigd sloeg de angst toe. De Clercq beschreef de ‘beelden van veranderingen en angst zoals we de laatste jaren niet meer hebben gezien. […] Paniek, doodsangst overheerste iedere geest’. De Clercq zelf, die geloofde ‘in een almachtige voorzienigheid waarvan de wetten de aarde regeren’, bleef echter kalm.

Onder de dreiging van een Franse invasie proclameerde Willem Frederik zich op 16 maart tot ‘Koning der Nederlanden’; een dag die De Clercq beschreef als een ‘plechtige feestdag’ waarop hij met de Landstorm ‘onder tromgeroffel naar de Haarlemmerdijk’ trok. Hij merkte op dat ‘de grote angsten’ gelukkig afgenomen waren, hoewel de burgers zich bleven bewapenen: ‘Napoleon en wapening zie daar de algemeene onderwerpen van redenering, vrees en hoop de twee drijfveeren die ons beurtelings het hart bestrijden en het eene half uur verschilt dikwijls oneindig van het andere.’

Enkele dagen later ontving De Clercq een verzoek tot vrijwillige dienst in de cavalerie, maar hij en zijn vrienden besloten alleen in actie te komen als de rust in Amsterdam diende te worden bewaard. Hoewel zijn ouders bezwaren hadden tegen het besluit om op te treden, was De Clercq vastbesloten ‘de oude Nederlandse drijfveren te laten zien, en ook aan de bondgenoten te laten zien dat we besloten zijn hun voorbeeld te volgen en hun verdediging waardig zijn, en niet wegkwijnen in onze beschamende passiviteit.’ De Clercq hoefde deze woorden niet waar te maken: in april schreef hij dat de angst voor Napoleon dankzij de door de geallieerden op de been gebrachte troepenmacht langzaam verdween: ‘De hoop is weer hersteld en de angst voor een eindeloze oorlog wordt steeds kleiner.’

Na de definitieve nederlaag van Napoleon in de slag bij Waterloo op 18 juni 1815 ontstond voorlopig politieke rust. Op het Congres van Wenen, waar de Britse vertegenwoordigers de Nederlandse belangen behartigden, werd definitief besloten tot de vorming van het Koninkrijk der Nederlanden. De Britse minister van Buitenlandse Zaken Lord Castlereagh (1769-1822) stuurde aan op de samenvoeging van de Noordelijke met de Zuidelijke Nederlanden, om op die wijze een bufferstaat aan de noordelijke grens van Frankrijk te vormen. Met de bekrachtiging van dit voorstel –gevolgd door de aanpassing van de grondwet van 1814 en de inhuldiging in Brussel van Willem I als Koning der Nederlanden– was het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden formeel geboren.

De politieke rust had ook grote invloed op het persoonlijke leven van De Clercq: nu het weer mogelijk was, reisde hij in 1816 per koets naar Sint-Petersburg om daar nieuwe handelsbetrekkingen aan te knopen voor het familiebedrijf S.&P. de Clercq.[5] Voor Nederland zag hij een mooie toekomst, mits het land afstand nam van de dwalingen van de Franse tijd:

Voor mij ik geloof […] dat vooreerst de haat tegen Frankrijk in alle boezems moet worden ingeplant dat zoo vele ondeugden der franschen, vrugten van een negentienjarige verkering, geheel moeten worden uitgeroeid. Wij hebben het knellende juk des despotismus wij hebben de uitbundige losheid der volksregering leeren kennen. […] Ja de vereeniging van ons vaderland en Oranje niet als ijdele namen maar als onderpanden van ons geluk en volksbestaan kan ons nog redden.

 

Frederiek ten Broeke en Bartèl Kappers, Huygens ING

 

 


[1] http://www.historici.nl/resources/dagboek-willem-de-clercq-1811-1844

[2] Dagboek van Willem de Clercq 1811-1844, deel IV (1814) 55-56. De gebruikte citaten in deze bijdrage – gedeeltelijk eigen vertalingen uit het Duits en Engels – zijn afkomstig uit de dagboeken van Willem de Clercq, deel IV (1814) en deel V (1815). De dagboeken zijn online in te zien op: http://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/declercq.

[3] W.A. de Clercq, Willem de Clercq (1795-1844) (Amsterdam 1999) 60.

[4] Ibidem 64.

[5] Zie voor een verslag van deze reis: Per karos naar St. Petersburg: reisdagboek van de Amsterdamse graanhandelaar Willem de Clercq uit het jaar 1816, ingeleid en toegelicht door zijn achterkleindochter Dr. M. Elisabeth Kluit (Lochem 1962).

 

.